In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellante. De rechtbank had geoordeeld dat de appellante niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling. De appellante had een aanzienlijke schuldenlast van € 120.740,11, waarvan het grootste deel (97%) bestond uit een schuld aan Aegon Schadeverzekeringen, voortvloeiend uit een verkeersongeval waarbij zij met een onverzekerd voertuig een aanrijding had veroorzaakt. De rechtbank had vastgesteld dat de appellante verwijtbaar had gehandeld en niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was geweest.
In hoger beroep heeft de appellante betoogd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat haar voertuig verzekerd was door een voorlopige dekking, maar het hof oordeelde dat zij geen schriftelijk bewijs kon overleggen ter ondersteuning van haar stelling. Het hof heeft ook vastgesteld dat de appellante actuele psychosociale problemen heeft, maar dat zij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze problemen beheersbaar zijn en dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal kunnen nakomen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de appellante om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen.