ECLI:NL:GHSHE:2018:4024

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
200.239.381_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag en omgangsregeling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar verzoek om herstel van het ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter is afgewezen. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om haar gezag te herstellen en onbegeleide omgang met haar dochter te verkrijgen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarna de moeder in hoger beroep is gegaan. De pleegouders en de gecertificeerde instelling (GI) hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, waarbij zij de rechtbank steunen in de afwijzing van het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de pleegouders, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft overwogen dat herstel van het gezag van de moeder niet in het belang van de minderjarige is, gezien de stabiliteit en continuïteit die de minderjarige bij de pleegouders ervaart. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder onvoldoende opvoedvaardigheden heeft aangetoond en dat er zorgen zijn over haar vermogen om een stabiele opvoeding te bieden. Het hof heeft het verzoek van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 27 september 2018
Zaaknummer : 200.239.381/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/307338 FA RK 15-7318
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • Stichting Jeugdbescherming Brabant, (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI));
  • [de pleegvader] en [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder, tezamen de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest Nederland, locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
  • (primair) dat de moeder in het ouderlijk gezag over de hierna nader te noemen [de minderjarige] wordt hersteld, alsook dat de moeder gedurende de transitieperiode, waarbij de terugkeer van [de minderjarige] naar de moeder wordt voorbereid en uitgevoerd, gerechtigd is tot onbegeleide omgang met [de minderjarige] eens per veertien dagen van zaterdagochtend tot zondagavond dan wel conform een regeling die het hof juist acht;
  • (subsidiair) dat de moeder gerechtigd is tot onbegeleide omgang met [de minderjarige] eens per veertien dagen van zaterdagochtend tot zondagavond dan wel conform een regeling die het hof juist acht.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juli 2018, hebben de pleegouders verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel haar beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juli 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
Bij V-formulier van 15 augustus 2018 heeft de advocaat van de pleegouders nog enkele stukken in het geding gebracht.
In de bij V-formulier van 15 augustus 2018 overgelegde brief van dezelfde datum heeft de advocaat van de moeder hiertegen bezwaar gemaakt.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Laarhoven en L. Pomper, als tolk;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de pleegouders, bijgestaan door mr. J.M.G. Cox;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
De advocaat van de pleegouders heeft ter zitting van het hof te kennen gegeven dat de bij V-formulier van 15 augustus 2018 ingediende stukken niet hoeven te worden meegenomen.
Gelet hierop heeft het hof deze stukken buiten beschouwing gelaten. Het hof heeft de desbetreffende stukken aan de advocaat van de pleegouders terug doen komen.
3.2.
Uit de relatie van de moeder met wijlen de heer [de vader] is geboren:
 [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] in Sierra Leone (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
3.3.
De GI is met de voogdij over [de minderjarige] belast.
3.4.
De moeder heeft in eerste aanleg verzocht te bepalen:
  • dat zij en [de minderjarige] eens per veertien dagen gedurende een weekend omgang zullen hebben, zonder begeleiding, welke regeling verder door de GI uitgebouwd dient te worden;
  • dat haar gezag over [de minderjarige] wordt hersteld.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in het beroepschrift het volgende aan.
Herstel van het gezag van de moeder is in het belang van [de minderjarige] .
Het door de pleegouders benoemde negatieve gedrag dat [de minderjarige] zou hebben laten zien voor, tijdens en na de omgang met de moeder zag met name op de periode waarin de omgang zeer plotseling werd geïntensiveerd met alle onduidelijkheid op dat moment voor [de minderjarige] . Het gedrag van [de minderjarige] past redelijk bij de situatie van een 5-jarige die is gehecht aan de pleegouders. De bezoeken worden bovendien belast door de pleegmoeder, die [de minderjarige] onvoldoende emotionele toestemming geeft om het leuk te mogen vinden bij de moeder.
De moeder beschikt over voldoende opvoedingsvaardigheden. De constatering dat zij [de minderjarige] niet de bevestiging en aansturing zou kunnen bieden die zij nodig heeft, wordt veroorzaakt door de setting en de duur van de omgang.
De moeder miskent niet dat [de minderjarige] een goede band heeft met de pleegouders. Dat [de minderjarige] veilig is gehecht aan de pleegouders staat evenwel niet aan een voortzetting van de eerdere hechtingsrelatie met de moeder dan wel aan een tweede veilige hechting in de weg, waarbij heeft te gelden dat het uitgangspunt is dat een kind mag opgroeien bij zijn ouder(s). Van belang is dat terugplaatsing van [de minderjarige] naar de moeder – en haar halfbroertje [halfbroertje] – goed wordt voorbereid met opbouwend contact en met behoud van de relatie met de pleegouders. Een overdracht zal dan niet traumatisch zijn voor [de minderjarige] .
Daarnaast acht de moeder het in het belang van [de minderjarige] dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] (goed voorbereid) wordt uitgebreid, zowel om de band tussen de moeder en [de minderjarige] te herstellen, als ook voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] .
De moeder heeft ter zitting van het hof aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De moeder voelt zich tekort gedaan. Zij is vanaf 2014 bezig om weer met het gezag over [de minderjarige] te worden belast. Tot 2017 heeft de GI niets gedaan. De GI vond en vindt dat het perspectief bij de pleegouders ligt. Juist omdat er de afgelopen jaren onvoldoende aandacht is geweest voor de positie van de moeder, acht zij het van belang dat zij weer met het gezag over [de minderjarige] wordt belast. Daarbij heeft de moeder niet de intentie om [de minderjarige] van het ene op het andere moment bij haar te laten wonen. Wel wil zij dat wordt onderzocht of [de minderjarige] een tweede veilige hechting aan kan gaan met de moeder. Als [de minderjarige] het niet aankan om bij de moeder te gaan wonen, dan kiest de moeder ervoor om haar bij de pleegouders te laten blijven wonen, van wie de moeder weet dat zij goed voor [de minderjarige] zorgen.
De moeder acht zichzelf in staat om voor [de minderjarige] te zorgen. Zij krijgt evenwel de kans niet om dat te laten zien. De omgang met [de minderjarige] gaat op zichzelf goed. De moeder voelt zich alleen niet zo vrij en zij krijgt onvoldoende de ruimte om dingen met [de minderjarige] te ondernemen. De moeder betwist dat zij niet zou kunnen reflecteren op haar eigen rol. Zij wordt evenwel overvraagd door de GI.
De moeder woont nog altijd in [woonplaats] . [halfbroertje] is tijdelijk uit huis geplaatst. De verwachting is evenwel dat dit niet lang meer zal duren. Er is al een ruime omgangsregeling tussen de moeder en [halfbroertje] . De moeder begrijpt niet wat zij niet goed doet in de opvoeding.
3.7.
De GI voert in haar verweerschrift het volgende aan.
De GI acht herstel van het ouderlijk gezag van de moeder niet in het belang van [de minderjarige] . De GI sluit zich aan bij het eerder door de raad gegeven advies. Daarbij komt dat het leven van de moeder onrustig blijft.
Omtrent de bezoekregeling is er nog steeds veel onduidelijkheid. Conform de huidige regeling hebben de moeder en [de minderjarige] eens in de twee weken op vrijdagmiddag omgang met elkaar. Ook zijn er face time contacten. Er is geen weerstand meer bij [de minderjarige] voor omgang met de moeder. [de minderjarige] heeft nog wel altijd begeleiding nodig bij een bezoek. De moeder blijft erg wisselend in haar houding rondom de bezoeken. Afgesproken is dat [de minderjarige] pas wordt geïnformeerd over een bezoek als zeker is dat de moeder komt. De moeder lijkt overvraagd te worden door de ondersteuning die ze nodig heeft tijdens de bezoeken. Hierdoor heeft de moeder een eerder traject voortijdig afgebroken.
Omtrent de actuele stand van zaken merkt de GI op dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt. Er is een traject opgestart voor het maken van een levensboek. Daarna zal gekeken worden of er gestart kan worden met EMDR. Hiervoor zijn rust en een stabiele plek essentieel.
De GI heeft ter zitting van het hof het volgende naar voren gebracht
[de minderjarige] woont inmiddels al geruime tijd bij de pleegouders. Haar perspectief ligt bij hen. Getracht is om het contact tussen de moeder en de pleegouders te verbeteren en om het contact tussen de moeder en [de minderjarige] uit te breiden. Ook bij een geleidelijke en goed voorbereide uitbreiding is gebleken dat uitbreiding niet in het belang van [de minderjarige] is. Het is ook nog altijd nodig om de omgang de begeleiden. De gezinsvoogd van [de minderjarige] , de heer [gezinsvoogd] , is ook de gezinsvoogd van [halfbroertje] . De GI constateert dat het de moeder al de grootste moeite kost om de situatie rondom [halfbroertje] stabiel te krijgen. De moeder kan er niet meer bij hebben. Hulp terzake houdt zij – zowel waar het [de minderjarige] als waar het [halfbroertje] betreft – af. Er ontstaat om die reden ook geen zicht op haar opvoedkundige kwaliteiten.
De zorg bestaat of de moeder – nu ze de hulpverlening heeft stopgezet – in haar woning in [woonplaats] kan blijven wonen.
De GI probeert de moeder bij het leven van [de minderjarige] te betrekken.
3.8.
De pleegouders voeren in hun verweerschrift het volgende aan.
De moeder heeft niet alleen problemen met de aansturing van [de minderjarige] ; ook kan zij niet goed aansluiten bij haar en kan zij zich niet inleven in de belevingswereld en de behoefte(s) van [de minderjarige] . Dit kwam ook tijdens langere contactmomenten naar voren. Aan het verzoek van de GI om een onderzoek te verrichten naar het IQ en de persoonlijkheid van de moeder heeft de moeder nimmer gehoor gegeven.
De pleegmoeder heeft steeds gehandeld in het belang van [de minderjarige] en heeft op generlei wijze een negatief signaal af willen geven aan de moeder.
[de minderjarige] woont inmiddels ruim vijf jaar bij pleegouders, is aan hen gehecht en groeit bij hen op in een veilige en stabiele omgeving. Gezien het tijdsverloop en het feit dat het opvoedingsperspectief van [de minderjarige] ligt bij de pleegouders dient het verzoek van de moeder tot herstel van het ouderlijk gezag niet te worden ingewilligd.
Wat de omgang aangaat, heeft te gelden dat de pleegouders omgang tussen [de minderjarige] en de moeder zeker niet in de weg willen staan, maar dit wel in het belang van [de minderjarige] moet zijn. Ondanks dat de moeder erg haar best doet, heeft [de minderjarige] moeite met de omgang. De pleegouders willen [de minderjarige] niet (meer) belasten met een intensiever en onbegeleid contact tussen de moeder en [de minderjarige] . Recent is weloverwogen besloten om de duur van de omgang terug te brengen. De pleegouders betwisten dat het feit dat de eerdere uitbreiding van de omgang te belastend is gebleken voor [de minderjarige] valt te wijten aan de ingezette voorbereiding.
De pleegouders hebben ter zitting van het hof het volgende naar voren gebracht.
De moeder reflecteert onvoldoende op haar eigen aandeel in het geheel.
[de minderjarige] ontwikkelt zich goed. Zij is gehecht aan de pleegouders. Het is niet in het belang van [de minderjarige] om haar weg te halen bij de pleegouders. Het is wellicht mogelijk om een tweede hechting aan te gaan met de moeder. Dit vergt evenwel veel van de moeder, terwijl er onvoldoende zicht is op haar opvoedingskwaliteiten, omdat de moeder hieraan geen medewerking verleent. Het risico bestaat bovendien dat de moeder – als zij weer met het gezag over [de minderjarige] wordt belast – met [de minderjarige] terug gaat naar Afrika.
De pleegouders pleiten ervoor het gezag bij de GI te laten. Dit neemt niet weg dat de moeder altijd de moeder blijft van [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij dit weet en dat er contact is met de moeder. Zoals de omgang nu is geregeld, verloopt het prima.
3.9.
De raad heeft ter zitting van het hof het volgende naar voren gebracht.
Voordat een traject zou worden ingegaan om de moeder eventueel weer met het gezag te belasten en [de minderjarige] eventueel weer bij de moeder te laten wonen, moet eerst duidelijk zijn dat het een reële optie is om de moeder weer met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Deze duidelijkheid is er momenteel niet. Sterker nog, de situatie met [halfbroertje] kost de moeder dermate veel energie dat de verwachting bestaat dat het haar te veel zou worden als zij ook weer met het gezag over [de minderjarige] zou worden belast. Het risico voor [de minderjarige] , die zich thans goed ontwikkelt, dat er een terugval in haar ontwikkeling plaatsvindt is te groot.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.
Ingevolge artikel 1:277 BW in samenhang met artikel 1:253r BW kan de rechtbank de ouders wiens gezag is geschorst, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen.
3.12.
Het belang van [de minderjarige] verzet zich naar het oordeel van het hof tegen herstel van de moeder in het gezag over haar en overweegt daartoe het navolgende.
Het hof maakt uit het rapport van de raad van 22 september 2017 het volgende op. [de minderjarige] is geboren uit een relatie tussen de moeder en [de vader] . De ouders hebben met [de minderjarige] en haar oudere halfbroer [halfbroertje] in Sierra Leone gewoond. Tijdens het verblijf van de ouders en beide kinderen in Nederland is de vader op 27 april 2013 plotseling overleden. De moeder is in mei 2013 met [halfbroertje] naar Gambia vertrokken. [de minderjarige] groeit – nadat zij in mei 2013 bij haar grootouders vz is gaan wonen – vanaf augustus 2013 onafgebroken bij de pleegouders op. De moeder is in oktober 2014 met [halfbroertje] naar Nederland teruggekeerd, met het doel hier definitief te blijven wonen. De moeder stelde zich ook ten doel dat [de minderjarige] weer bij haar zou komen wonen zodra zij haar zaken op orde zou hebben. De praktijk is anders gaan lopen: [de minderjarige] blijkt bij haar pleegouders op te groeien in een opvoedingsomgeving waar zij stabiliteit, continuïteit, duidelijkheid, bevestiging en regelmaat krijgt geboden. Bij de moeder is er ondanks hulpverlening, begeleiding en adviezen onvoldoende een stijgende lijn zichtbaar in moeders opvoedvaardigheden en blijven de zorgen bestaan over het feit dat de moeder onvoldoende sociaal-emotioneel aansluit bij [de minderjarige] , dat zij onvoldoende grenzen stelt en dat zij onvoldoende consequent is. Dit terwijl [de minderjarige] als zij bij de moeder zou gaan wonen behoefte heeft aan een opvoeder die stabiliteit biedt en extra responsief en sensitief is, nu het verlaten van haar vertrouwde opvoedingssituatie bij de pleegouders – hoewel [de minderjarige] zich positief ontwikkelt en over de nodige veerkracht beschikt – voor haar heel heftig en ingrijpend zal zijn. [de minderjarige] heeft er belang bij dat voor haar duidelijk is dat zij haar opvoeding bij pleegouders mag kunnen voort zetten.
Het hof vreest, ondanks hetgeen de moeder hieromtrent ter zitting van het hof naar voren heeft gebracht, met de raad dat de moeder, wanneer zij wordt hersteld in het gezag over [de minderjarige] , de verblijfplaats van [de minderjarige] ter discussie zal (blijven) stellen en [de minderjarige] mogelijk weg zal halen uit het pleeggezin. Het hof acht dit niet in het belang van [de minderjarige] . Zij zou dan uit een stabiele, zekere situatie waarin ze het goed doet worden weggehaald om in een voor haar in alle opzichten onzekere situatie terecht te komen.
Bij dit alles neemt het hof niet alleen hetgeen in het raadsrapport is vermeld mee, maar ook hetgeen ter zitting van het hof naar voren is gekomen, waaronder ook de situatie rondom [halfbroertje] . Het hof is van oordeel dat de opvoedingssituatie bij de moeder geen althans onvoldoende stabiliteit en rust biedt nu er problemen zijn in de opvoedingssituatie rondom [halfbroertje] en de GI aangeeft dat de moeder hulp afhoudt.
Het hof zal het primaire verzoek van de moeder afwijzen.
3.13.
Wat het subsidiaire verzoek van de moeder aangaat, maakt het hof uit de stukken en het verhandelde ter zitting op dat het gelet op het feit dat de moeder onvoldoende sociaal-emotioneel aansluit bij [de minderjarige] , dat zij onvoldoende grenzen stelt en dat zij onvoldoende consequent is, nog altijd nodig is om de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] te begeleiden, zodat het hof ook dit verzoek zal afwijzen.
Het hof acht het wel van belang dat door de GI nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan de omgangsregeling en aan de mogelijkheden in de toekomst om tot onbegeleid contact van de moeder met [de minderjarige] te komen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 april 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en H.J. Witkamp, bijgestaan door de griffier, en is op 27 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.