In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Tandartsenpraktijk [tandartsenpraktijk] tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [de rechthebbende] werd afgewezen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.H.M. van den Elsen, stelt dat er nieuwe feiten zijn die aanleiding zouden moeten geven om de schuldsaneringsregeling te heroverwegen. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 september 2018, waarbij zowel de appellant als de beschermingsbewindvoerder van [de rechthebbende] aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat er een bewind is ingesteld over de goederen van [de rechthebbende] en dat er eerder een schuldsaneringsregeling was uitgesproken. De appellant betoogt dat [de rechthebbende] tijdens de toelatingszitting van de schuldsaneringsregeling op 22 mei 2017 geen informatie heeft verstrekt over een schuld die hij had aan de appellant, en dat dit een reden zou moeten zijn om de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat [de rechthebbende] op de hoogte was van deze schuld en dat hij deze opzettelijk heeft verzwegen.
Het hof concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding zouden geven om het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling af te wijzen. Het hoger beroep van de appellant wordt dan ook afgewezen en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd. Het hof wijst tevens de verzoeken van de appellant af die buiten het beoordelingskader van de Faillissementswet vallen.