ECLI:NL:GHSHE:2018:3991

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
200.241.745_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de minderjarige [de minderjarige] onder toezicht is gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De vader, vertegenwoordigd door mr. J. Nederlof, verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad], en de Stichting Jeugdbescherming Brabant, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI], verzetten zich tegen het hoger beroep van de vader. De moeder, bijgestaan door mr. C.M.C.J. van der Sprong, vraagt om de vader niet-ontvankelijk te verklaren of zijn verzoek af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2018 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven. Het hof heeft de ouders voorgesteld om een mediationtraject te starten en benoemt mr. M.A. de Voort tot bijzondere curator voor de minderjarige. De beslissing van het hof houdt in dat de ouders worden verwezen naar een mediationbureau en dat de bijzondere curator rapport uitbrengt over haar bevindingen. De verdere beslissing wordt aangehouden tot een pro forma zitting op 29 november 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 27 september 2018
Zaaknummer : 200.241.745/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/342833 / JE RK 18-505
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Nederlof,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), voor wie als advocaat optreedt: mr. C.M.C.J. van der Sprong ;
  • Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juni 2018, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, eventueel onder verbetering en aanvulling van de gronden, voormelde beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 18 juli 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2018, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Nederlof;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de moeder, bijgestaan door mr. C.M.C.J. van der Sprong;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 maart 2018;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 20 juli 2018, waarin deze zich stelt voor de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [de jongmeerderjarige] , op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
hierna te noemen: [de jongmeerderjarige] , respectievelijk [de minderjarige] , dan wel tezamen: de kinderen.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [de minderjarige] met ingang van 29 maart 2018 tot 29 maart 2019 onder toezicht gesteld van de GI.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in het beroepschrift het volgende aan.
Er is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling. Het raadsrapport van 20 maart 2018, dat dient ter onderbouwing van het verzoek om ondertoezichtstelling, is onzorgvuldig tot stand gekomen.
Opvoedingsondersteuning is niet nodig. De vader heeft een goed contact met [de minderjarige] en zorgt goed voor de kinderen. Hij betwist dat hij [de minderjarige] onvoldoende ruimte geeft om zelf een keuze te maken ten aanzien van het contact met de moeder. [de minderjarige] , die de situatie niet lastig vindt en geen boosheid en verdriet ervaart, wil zelf geen contact met de moeder. Bovendien volgt uit de jurisprudentie dat het niet meewerken door de verzorgende ouder aan het contact tussen het kind en de andere ouder mee kan brengen dat het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, mee daar niet per definitie sprake van is. Dat sprake is van een ernstige bedreiging valt eerst aan te nemen wanneer in de actuele situatie van het kind concrete en niet mis te verstane aanwijzingen voor die bedreiging aan de dag treden, aldus de jurisprudentie. Dat [de minderjarige] moeite zou hebben met de situatie (dat hij geen contact heeft met de moeder) en dat sprake is van kind-eigen problematiek maken niet dat een ondertoezichtstelling nodig is. De schoolprestaties zullen verder door een ondertoezichtstelling niet verbeteren.
De zorgen die er zijn kunnen ook in het vrijwillig kader worden weggenomen. Contact tussen de moeder en [de minderjarige] kan gerealiseerd worden in het vrijwillig kader. Hulpverlening voor [de minderjarige] is in gang gezet. [de minderjarige] heeft al een gesprek gehad met de praktijkondersteuner van de huisarts. [de minderjarige] heeft ook te kennen gegeven dat hij PMT zal gaan volgen.
3.4.
De GI voert in het verweerschrift het volgende aan.
De bestreden beschikking is op de juiste gronden afgegeven. De GI onderschrijft de in het inleidende verzoek van de raad aangevoerde gronden voor ondertoezichtstelling.
Omtrent de actuele stand van zaken merkt de GI het volgende op. De moeder wil graag het contact met de kinderen herstellen, maar heeft geen vastomlijnd idee over hoe dat zou moeten gebeuren. Zij begrijpt dat er eerst hulp moet komen voor [de minderjarige] . De vader is moeilijk te bereiken. Hij vertelt veel, maar is ook wantrouwend. [de minderjarige] wil niet persé starten met PMT. Na de zomervakantie zullen de gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts worden opgestart. [de minderjarige] had daar een goed gevoel bij. De school van [de minderjarige] heeft gemeld dat [de minderjarige] opener is geworden. [de minderjarige] is niet over gegaan, maar de school ziet voldoende mogelijkheden om [de minderjarige] wel naar een diploma toe te leiden. Het traject ouderschapsbemiddeling bij Sterk Huis is opgestart.
De GI is van mening dat een regiefunctie nodig is om hulp op gang te brengen en daarna te volgen en om de diverse betrokkenen bij elkaar te brengen ter afstemming.
3.5.
De moeder voert in het haar verweerschrift het volgende aan.
De kinderen willen geen contact met haar, hetgeen zorgelijk is. De moeder gelooft niet dat dit vanuit de kinderen zelf komt.
Ondertoezichtstelling is noodzakelijk, omdat hulp in het vrijwillig kader niet van de grond komt. Er is een jaar lang vanuit Veilig Thuis en Sterk Huis veel aangereikt. Dit heeft niet tot oplossingen geleid. Zo is de hulp voor [de minderjarige] onvoldoende op gang te komen. De PMT therapie is niet gestart; hij heeft ‘enkel’ gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts.
De ouders hebben zich inmiddels aangemeld voor ouderschapsbegeleiding. De moeder hoopt dat dit er ook toe zal leiden dat het contact met de kinderen zal worden hersteld. Zij acht het van belang dat de gezinsvoogd bij het traject betrokken blijft, om te voorkomen dat de vader zijn medewerking aan het traject opzegt. Zonder ondertoezichtstelling ontbreekt de regiefunctie, waardoor de belangen van [de minderjarige] niet worden gewaarborgd.
De moeder betwist dat het raadsrapport onzorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel onjuistheden bevat.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.
Ter zitting van het hof, van het verhandelde waarvan een proces verbaal is opgemaakt, heeft het hof de ouders voorgehouden om een kort “intermezzo” tijdens de ondertoezichtstelling en hangende dit beroep, in te lassen.
Tijdens dit intermezzo zouden de ouders onder begeleiding van een mediator aan de slag kunnen gaan met de scheidingsmelding.
De scheidingsmelding, aldus wijlen Professor Peter Hoefnagels, is de boodschap van de ene aan de andere echtgenoot dat hij of zij wil scheiden. De scheidingsmelding is voltooid als zij door de ander is gehoord, en hij/zij heeft laten blijken dat deze begrepen heeft dat de ander wil scheiden en deze daarop, ook emotioneel, heeft gereageerd. Deze reacties kunnen onmiddellijk na de melding komen en nemen vaak twee of drie weken in beslag. Voor de voltooiing van de scheidingsmelding is niet de acceptatie vereist van wát de ander meldt. Wel is een interactie nodig waarin echtgenoten elkaars boodschap hebben verstaan. Het adieu is in feite het afscheidsgesprek van de partners. Hieruit ontstaat ook de aanvaarding dát er gescheiden moet worden.
Doorslaggevend voor het verstaan van het adieugesprek is de rust en de toon waarop het adieu plaatsvindt. Dus niet staande op de trap of in de deur. Het gaat om een moment dat beiden in staat zijn naar elkaar te luisteren.
Daarnaast zou [de minderjarige] tijdens dit intermezzo met behulp van een bijzondere curator aan de slag kunnen gaan met zijn tijdens het kindgesprek uitgesproken bereidheid om te onderzoeken of het verwijt dat hij ten opzichte van de moeder voelt – nu zij bij de vader, [de jongmeerderjarige] en hem is weggegaan – “juist” is, voor welk onderzoek de vader ter zitting van het hof aan [de minderjarige] de ruimte heeft geboden.
3.8.
Na een korte schorsing hebben de ouders zich bereid verklaard tot medewerking aan bovengenoemd voorstel van het hof. De GI en de raad hebben te kennen gegeven dit een goede stap te vinden. Het verdient aanbeveling dat de GI er voor zorgt dat het door de GI voorgenomen hulptraject bij Sterk Huis voor de tijdsduur waarin de interventies van de mediator / bijzondere curator plaatsvinden “on hold” worden gezet.
3.9.
Waar ter zitting van het hof is gesproken over twee personen, één in de hoedanigheid van mediator en één in de hoedanigheid van bijzondere curator, komt het het hof na de behandeling van de zitting – gezien de beperkte opdracht voor zowel de mediator als de bijzondere curator – praktischer en meer wenselijk voor om één en dezelfde persoon zowel de rol van mediator als de rol van bijzondere curator op zich te laten nemen. Het hof heeft partijen en belanghebbenden telefonisch voorgehouden of hiertegen bezwaar bestond. Allen hebben hierop laten weten hiertegen geen bezwaar te hebben.
3.10.
Het hof zal partijen verwijzen naar het mediationbureau Oost-Brabant (’s‑Hertogenbosch) teneinde de mediaton met mr. M.A. de Voort (Cin-A-Fat en de Voort advocaten en mediators, [adres] , [postcode] [kantoorplaats]
tel. [telefoonnummer] , e-mail:
[e-mailadres]) te kunnen opstarten, dit ten behoeve van de scheidingsmelding.
3.11.
Het hof zal voorts hierbij mr. M.A. de Voort benoemen tot bijzondere curator. Haar wordt verzocht in haar rol als bijzondere curator de belangen van [de minderjarige] te behartigen, voor zover nodig zowel in als buiten rechte. Zij dient met [de minderjarige] te spreken en hem te begeleiden bij het hierboven genoemde onderzoek naar het verwijt dat [de minderjarige] ten opzichte van de moeder voelt. Het hof geeft mr. M. de Voort de ruimte om te bepalen of zij met hetgeen tijdens het gesprek/de gesprekken met [de minderjarige] naar boven komt zelf aan de slag gaat, dan wel dat zij hiervoor, indien daarvoor draagvlak is, omtrent het juiste hulpaanbod het hof adviseert.
Het hof wijst de ouders erop dat zij de verplichting hebben om aan de door de bijzondere curator te geven instructies gevolg te geven.
Het hof zal de bijzondere curator verzoeken rapport uit te brengen omtrent haar bevindingen. Na ontvangst van dit rapport zullen partijen en belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld zich ter zake uit te laten.
3.12.
Het hof gaat ervan uit dat wanneer er bij mr. M. de Voort een tegenstelling van belangen zal optreden, zij de mediationopdracht zal teruggeven en haar bijzondere curatorschap zal continueren.
3.13.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
benoemt mr. M.A. de Voort (Chin-A-Fat | De Voort advocaten en mediators, [adres] , [postcode] [kantoorplaats] , [telefoonnummer] ) tot bijzondere curator ten behoeve van de belangenbehartiging van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , met de taakomschrijving als beschreven in rechtsoverweging 3.7. en 3.11;
beveelt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking, een afschrift van het proces verbaal van het verhandelde ter zitting van het hof en een afschrift van alle stukken aan de bijzondere curator zal toezenden;
verzoekt de bijzondere curator uiterlijk vóór de hierna te noemen pro forma datum aan het hof schriftelijk te rapporteren omtrent haar bevindingen;
verwijst de ouders naar het mediationbureau Oost-Brabant (’s‑Hertogenbosch) met het hiervoor onder rechtsoverweging 3.7. en 3.10. omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 29 november 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en C.L.M. Smeets, bijgestaan door de griffier, en is op 27 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.