ECLI:NL:GHSHE:2018:3985

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
20-000252-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. drs. P. Fortuin
  • mr. J. Platschorre
  • mr. P.J. Hödl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de zaak naar de rechtbank wegens schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1948 en destijds gedetineerd in het Verenigd Koninkrijk, was niet aanwezig tijdens de behandeling in eerste aanleg op 27 november 2015. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het invoeren van 9922 sloffen sigaretten, maar had hem wel veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk overtreden van de Wet op de Accijns, waarvoor hij een gevangenisstraf van drie maanden kreeg opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep voor een deel niet-ontvankelijk is, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg en dat hij niet aanwezig kon zijn, wat leidt tot de conclusie dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg nietig is. De rechter in eerste aanleg was niet op de hoogte van de detentie van de verdachte in het buitenland, wat niet afdoet aan de schending van het aanwezigheidsrecht. Het hof heeft daarom besloten om het vonnis van de politierechter te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Oost-Brabant voor een nieuwe behandeling, waarbij het arrest van het hof in acht moet worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000252-16
Uitspraak : 25 september 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 27 november 2015 met parketnummer 01-997756-13, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1948,
thans uit anderen hoofde verblijvende in de penitentiaire inrichting Zuid West –
De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte, bij verstek, vrijgesproken van het invoeren, doorvoeren of in voorraad hebben van 9922 sloffen sigaretten, voorzien van valse en wederrechtelijk vervaardigde merken, zoals onder feit 2 aan de verdachte ten laste is gelegd. De politierechter heeft het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen verklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de zaak terug zal wijzen naar het gerecht in eerste aanleg.
Door de verdediging is bepleit dat het hof de zaak zal terugwijzen naar de rechter in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder 2 ten laste gelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, zal worden vernietigd omdat het vonnis niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 augustus 2013 te Made, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), te weten (circa) 1.984.400 sigaretten (Palace), althans een grote hoeveelheid sigaretten (Palace), voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.
Geldigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg
De verdediging heeft nietigverklaring van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg bepleit en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank verlangd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de verdachte ten tijde van de behandeling in eerste aanleg gedetineerd was in het Verenigd Koninkrijk. De verdachte wilde echter bij de behandeling van zijn zaak aanwezig zijn. Hierdoor is hem de gelegenheid ontnomen om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht in twee instanties.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, meer specifiek blijkens een bericht van Interpol Manchester van 17 augustus 2018, is naar voren gekomen dat de verdachte tussen 16 december 2014 en 11 januari 2016 gedetineerd was in het Verenigd Koninkrijk. De verdachte verbleef gedurende die periode in detentie uit hoofde van een te zijnen laste gewezen vonnis van het Canterbury Crown Court van 6 februari 2015.
Ter terechtzitting van de politierechter van 27 november 2015, alwaar de behandeling in eerste aanleg heeft plaatsgehad, waren de verdachte noch de raadsman aanwezig. De verdachte heeft geen afstand gedaan van het recht om ter terechtzitting van de politierechter aanwezig te zijn.
Ingevolge artikel 423, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering behoort het hof, indien de hoofdzaak door de rechter in eerste aanleg is beslist en er sprake is van een tot nietigheid leidend verzuim in de behandeling en beslissing van de zaak in eerste aanleg, na een geheel nieuwe behandeling van de zaak in hoger beroep, de uitspraak van de rechter in eerste aanleg te vernietigen en te doen wat deze had behoren te doen, maar niet de zaak te verwijzen naar de rechter in eerste aanleg op de grond, dat de verdachte een aanleg heeft ontbeerd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden dient ook voor enkele gevallen waarin de rechter in eerste aanleg de hoofdzaak wel heeft beslist, een uitzondering op voormelde hoofdregel te worden gemaakt en brengt het in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering besloten liggende beginsel (dat de verdachte in aan hoger beroep onderworpen zaken aanspraak heeft op berechting in twee feitelijke instanties) mee dat, na vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, de zaak wordt teruggewezen naar de rechter in eerste aanleg, tenzij door de advocaat-generaal en de verdachte de beslissing van de hoofdzaak door het hof is verlangd. Daarvan is sprake indien de rechter ter terechtzitting aan de behandeling ten gronde niet had mogen toekomen, omdat een van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting aldaar niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, dat de rechter in eerste aanleg niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak tegen de verdachte had mogen toekomen omdat een van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting, te weten de verdachte, aldaar niet is verschenen, terwijl hij niet op de hoogte was gebracht van de dag ter terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem bekend was.
Het hof merkt hierbij op, dat de rechter in eerste aanleg, gelet op de op 27 november 2015 beschikbare informatie, van deze Britse detentie niet op de hoogte was. Dit doet echter niet af aan de beslissing die het hof thans heeft te nemen.
Gelet op het vorenoverwogene zal het hof overgaan tot vernietiging van het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en – nu niet is verzocht de zaak bij wege van prorogatie zelf af te doen – de zaak terugwijzen naar de rechtbank Oost-Brabant teneinde op grond van de inleidende dagvaarding opnieuw te worden berecht en afgedaan met inachtneming van dit arrest.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraakbeslissing ter zake van het onder feit 2 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant teneinde op grond van de inleidende dagvaarding opnieuw te worden berecht en afgedaan met inachtneming van dit arrest.
Aldus gewezen door:
mr. drs. P. Fortuin, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 25 september 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.