Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
Mr. A.J. van der Knijff,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[gefailleerde] ,kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
5.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 8 augustus 2017;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 oktober 2017 (met een bijlage);
- de akte na enquête van [appellanten c.s.] van 19 december 2017 (met producties);
- de antwoordakte na enquête van [makelaarskantoor] van 23 januari 2018;
- de bij brief van 13 oktober 2017 door [appellanten c.s.] toegezonden producties 1 tot en met 3. Productie 1 betreft de door [appellanten c.s.] bij memorie van grieven overgelegde productie 3 waarvan het hof in het tussenarrest het vermoeden heeft geuit dat daarin een of meer pagina’s ontbraken. Het thans opnieuw overgelegde exemplaar verschilt echter niet van het eerder overgelegde exemplaar. Hetzelfde geldt voor het opnieuw als productie 3 bij de akte na enquête overgelegde exemplaar, zodat het hof er verder vanuit zal gaan dat de eerder overgelegde productie volledig was.
6.De verdere beoordeling
dat [makelaarskantoor] bewust (haar eigen belang bij verkoop dienend) Medcom heeft aangedragen als een, mede gelet op de door de bank voor de financiering gestelde eisen, geschikte huurder, terwijl zij wist dat Medcom geen deugdelijke huurder was.Het hof liet [appellanten c.s.] toe tot bewijs van feiten en omstandigheden waaruit tot de juistheid van die stelling kan worden geconcludeerd. Het hof overwoog voorts dat [appellanten c.s.] de door hen gestelde en door [makelaarskantoor] betwiste omstandigheid
‘dat [makelaarskantoor] er in de periode tussen 20 juli 2011 en 2 december 2011 geen duidelijkheid over heeft verstrekt dat zij niet meer optrad als makelaar van St. Gobain en het heeft doen voorkomen dat zij als verkoper/verhuurder van het pand zou optreden omdat St. Gobain het pand alleen wilde verkopen voor een in één keer te betalen prijs van € 2.400.000,=’als mogelijk relevante omstandigheid bij de bewijsvoering zouden kunnen betrekken.
(i) en (ii) [appellant] en [gefailleerde] ;
- een schriftelijke nadere verklaring van [de hypotheekadviseur] van 17 november 2017 (prod. 4 akte na enq.);
“(..) Wij kopen [bedrijf] te [vestigingsplaats] aan via de makelaar, die het koopt via [makelaarskantoor] van multinational Saint Gobain. Bij deze BOG makelaar is het zeer gebruikelijk dat hij zaken van en voor klanten aankoopt en deze direct door verkoopt. (..) De achtergestelde lening die wij overeenkomen met [makelaarskantoor] is onderdeel van de gehele transactie. Voor de makelaar zit hierin ook een gedeelte van zijn marge en voor Saint Gobain is dat een toegevoegde waarde die zij zelf niet kunnen leveren. (…)”
“Er werd met [makelaarskantoor] onderhandeld over de contracten. Op verzoek van Saint-Gobain (aldus [makelaar 2] ) zou [makelaarskantoor] en niet Saint-Gobain via A-B-C transactie leveren. Dat kon niet anders omdat volgens [makelaar 2] Saint-Gobain niet bereid was een deel van de koopsom te financieren. (…) Evenals bij de andere kandidaat waarmee hij onderhandelde, was [makelaarskantoor] echter wel bereid tijdelijk als financier op te treden (…) op uitdrukkelijk verzoek van en ten behoeve van zijn grote opdrachtgever Saint-Gobain. (…)”Deze en de overeenkomstige verklaring van [gefailleerde] als getuige hierover vinden steun in onder meer de schriftelijke verklaring van [de hypotheekadviseur] van 3 september 2013 en diens verklaring als getuige. In beide verklaringen beschrijft [de hypotheekadviseur] , kort samengevat, dat hij er bij de voorbereiding van de financieringsaanvragen steeds vanuit is gegaan dat Saint-Gobain de verkoper van het pand zou zijn en dat hij pas later heeft vernomen dat [makelaarskantoor] de verkoper zou zijn omdat Saint-Gobain niet wilde meewerken aan een financieringsconstructie waarbij een deel van de koopsom zou worden omgezet in een lening. De verklaring van [gefailleerde] vindt verder steun in de in r.o. 6.1.4. gerelateerde inhoud van het schrijven van [appellant] en [gefailleerde] aan ABN AMRO bank. Uit dat schrijven blijkt weliswaar dat op 11 oktober 2011 al wel bekend was dat [makelaarskantoor] de verkoper van het pand zou worden maar dat doet er niet aan af dat uit die brief ook blijkt dat (a) de wijziging van de persoon van de verkoper voor [appellanten c.s.] slechts een pragmatische aangelegenheid was waarmee [appellanten c.s.] (b) eerst op dat moment bekend zijn geworden en die (c) voor hen aan de positie van [makelaarskantoor] niet afdeed.
“(…) Uiteraard blijf jij de betrokken makelaar en doe jij de afwikkeling (…)”.In zijn reactie op die e-mail laat [makelaar 2] op geen enkele wijze weten dat hij al sinds 28 januari 2011 niet meer optrad als makelaar van Saint-Gobain maar onderhandelde met een eigen verkopersbelang. Tegenover de verklaringen van [appellant] , [gefailleerde] en [gevolmachtigd directrice van de Holding ] dat ter plaatse van het pand een groot bord ‘te koop/te huur’ stond waarop [makelaarskantoor] als makelaar stond vermeld en de verklaringen van [appellant] en [gefailleerde] dat dit bord er nog tot mei 2012 ( [appellant] ) of maart/april 2012 ( [gefailleerde] ) heeft gestaan, heeft [makelaarskantoor] verder niets gesteld op grond waarvan niet van de juistheid van die verklaringen kan worden uitgegaan.
“(…) Zoals ik al aangaf hebben wij verscheidenen potentiële huurders gezien, waarvan één nu concreet verdere stappen zou willen zetten. (...)”[makelaar 2] reageert daarmee op een voorafgaande email van [gefailleerde] aan hem waarin [gefailleerde] uiteenzet op welke wijze een koop van het pand voor de koopsom van € 2.400.000,= gerealiseerd zou kunnen worden (prod. 3 cva/ eis in reconv.). In de hiervoor al genoemde email van 15 november 2011 (prod. 14 cva/ repl. in reconv. schrijft [gefailleerde] aan [makelaar 2] :
“(…) Wij zouden wel graag wat gevoel krijgen bij de kandidaat huurder en onze vraag is daarom of wij eens een kennismakingsgesprek met hem kunnen hebben. (...)”[makelaar 2] antwoordt daarop:
“Geen probleem, wij zullen een afspraak organiseren. We moeten echter eerst onze zaken afhandelen en dan kunnen we vervolgens samenkomen. (…) Ik stel voor een datum te prikken begin volgende week (…) om onze overeenkomst te tekenen en dan tegelijkertijd de mogelijkheden bespreken ivm huurders.”[gefailleerde] , [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] en [de bestuurder van Medcom] hebben allen als getuigen verklaard dat zij elkaar op de bijeenkomst van 2 december 2011 in [motel] in [vestigingsplaats] , waarbij [bedrijf] het koopcontract heeft getekend, voor het eerst hebben ontmoet en dat [makelaarskantoor] tot die tijd aan hen geen naam heeft genoemd van de koper/verhuurder respectievelijk kandidaat-huurder. [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] , [gevolmachtigd directrice van de Holding ] , [de zoon van de gevolmachtigd bestuurder van de holding] en [de bestuurder van Medcom] hadden wel op een bijeenkomst met [makelaar 2] en [makelaar 3] op 2 november 2011 in [plaats] van [makelaar 2] te horen gekregen dat hij rond was met de koper waarover hij het al had gehad en dat hij de koper zou vragen of deze Medcom als huurder zou willen hebben (onder meer schriftelijke verklaring en getuigenverklaring [de bestuurder van Medcom] en getuigenverklaring [de zoon van de gevolmachtigd bestuurder van de holding] ). Omgekeerd was aan [appellanten c.s.] bekend dat de door [makelaar 2] voorgestelde huurder de kandidaat was met wie [makelaar 2] ook in onderhandeling was (geweest) voor de verkoop van het pand (getuigenverklaring [gefailleerde] ).
dat [makelaarskantoor] bewust (haar eigen belang bij verkoop dienend) Medcom heeft aangedragen als een, mede gelet op de door de bank voor de financiering gestelde eisen, geschikte huurder, terwijl zij wist dat Medcom geen deugdelijke huurder was’.
‘degelijke huurders met huurcontracten van tenminste vijf jaar en een totale huuropbrengst van tenminste € 150.000,=‘en dat [makelaar 2] in reactie op die email aangaf
‘verscheidene potentiële huurders (te hebben) gezien, waarvan één nu concreet verdere stappen zou willen zetten’.
‘een wijziging/ aanvulling van de bestaande kredietfaciliteit van € 878.000,= tot € 1.005.000,= ‘ter financiering van de bedrijfsoefening van de kredietnemer’. [gevolmachtigd directrice van de Holding ] verklaarde in haar brief van 24 maart 2017 aan [gefailleerde] dat zij die offerte nimmer eerder had gezien en dat bij haar weten [de holding] Holding noch Medcom die financiering had aangevraagd. Bij haar verhoor als getuige bevestigde [gevolmachtigd directrice van de Holding ] die verklaring en verklaarde zij verder dat de aandelen Medcom bij [de holding] Holding zijn ondergebracht, eerst de 50% die haar dochter had en later de 50% van [zoon van de schoonvader van de bestuurder van Medcom] , de zoon van [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] en echtgenoot van haar dochter, omdat [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] bang was dat beslag op de aandelen kon worden gelegd in verband met een groot faillissement dat hij had meegemaakt, het faillissement van [slachthuis] Slachthuis. Voordien was [de holding] Holding een vennootschap waarin onroerend goed zat met een waarde van ca. 1.4 miljoen Euro met een hypothecaire lening van circa € 830.000,=. Het vermogen van [de holding] Holding was beperkt maar de inkomsten uit de verhuur van het onroerend goed waren voor [de holding] Holding voldoende om rente en aflossingen te betalen en aan al haar verplichtingen te voldoen.
- als onderneming die een profijtelijk bedrijf zou gaan uitoefenen waarvoor het idee kwam van [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] , een man die grote ondernemingen had gehad maar de onderneming van de krattenwasstraat gunde aan zijn schoondochter en daarom de aandelen Medcom aan [de holding] had overgedragen,
“(…) Vervolgens kiezen jullie in de boot te gaan met een huurder waarmee wij al een jaar geprobeerd hadden om door de deur te geraken, (hetgeen niet lukte omdat de man geen enkele garantie kon hard maken). Achteraf blijkt hij dan ook nog criminele intenties te hebben! (...)”
‘dat hij destijds als makelaar de opdracht had het onderhavige pand te verkopen. Er werd lang gezocht naar kopers. Een potentiële koper was destijds dhr. [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] (schoonvader van mevr. [de bestuurder van Medcom] ). Echter, men kende zijn antecedenten en wilde derhalve geen zaken met hem doen. (…)’. In die notulen is verder gerelateerd:
‘(…) De economisch eigenaar was verantwoordelijk voor het behartigen van de zaken rondom huur/verhuur. Het pand zou eerst verhuurd worden aan een transportbedrijf. Dhr. [makelaar 2] was dan ook verbaasd toen bleek dat uiteindelijk verhuurd zou worden aan dhr. [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] . Omdat [bedrijf] B.V. economisch eigenaar was, kon hij deze verhuur dan niet tegenhouden. (...)’en
‘(...) Dhr. [makelaar 2] stelt overigens vraagtekens bij het gemak waarmee dhr. [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] de maandelijkse huurpenningen van € 30.000,- kan betalen. Dhr. [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] had destijds namelijk geen middelen om het pand te kopen. (...)’Ook uit voormelde uitlatingen van [makelaar 3] en [makelaar 2] kan worden geconcludeerd dat [makelaarskantoor] serieuze reserves had tegen [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] (c.q. de uit diens koker komende onderneming Medcom), zowel ten aanzien van de financiële deugdelijkheid als gezien de aan [makelaar 2] kennelijk bekende antecedenten van [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] . Het hof gaat ervan uit dat [makelaar 2] met het laatste doelde op het grote faillissement van [slachthuis] Slachthuis waarover [gevolmachtigd directrice van de Holding ] sprak in haar verklaring als getuige en de door [gevolmachtigd directrice van de Holding ] genoemde angst van [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] voor een beslag op de aandelen Medcom als reden voor [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] om die aandelen zelf niet te willen houden. In zijn getuigenverklaring heeft [gefailleerde] dienaangaande verklaard dat [makelaar 3] hem in een gesprek met hem op of omstreeks 1 augustus 2013 heeft laten blijken dat [makelaarskantoor] steeds heeft geweten dat Medcom geen betrouwbare huurder was en dat zij in dat gesprek zei: ‘Je had moeten googelen op [de schoonvader van de bestuurder van Medcom] . Hij is betrokken geweest bij een groot faillissement en er zouden onderzoeken lopen omdat er pensioengelden waren verdwenen’.
7.De uitspraak
A.C. Metzelaar en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 september 2018.