III. Ten slotte komt, ter aanvulling van de bewijsmotivering in het vonnis, de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met 04/800051-12 mede te berusten op de volgende aanvullingen van de betreffende – verbeterde – voetnoten:
- voetnoot 10: Proces-verbaal verloop onderzoek / Bijzondere bevoegdheden tot Opsporing (BOB), nr. 233R1209, d.d. 26 maart 2013, Dossier A, A.11.
- 11: Proces-verbaal verloop onderzoek / Bijzondere bevoegdheden tot Opsporing (BOB), d.d. 26 maart 2013, nr. 233R1209, Dossier A, A.12.
- 15: Proces-verbaal verloop onderzoek / Bijzondere bevoegdheden tot Opsporing (BOB), d.d. 26 maart 2013, nr. 233R1209, Dossier A, A.11.
- 16: Proces-verbaal verloop onderzoek / Bijzondere bevoegdheden tot Opsporing (BOB), d.d. 26 maart 2013, nr. 233R1209, Dossier A, A.12.
- 23: Proces-verbaal verloop onderzoek / Bijzondere bevoegdheden tot Opsporing (BOB), d.d. 26 maart 2013, nr. 233R1209, Dossier A, A.12.
Tenlastelegging zaak 03-661095-15 onder 2, 4 en 5
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, in de zaak met parketnummer 03-661095-15 onder 2, 4 en 5 ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 22 juni 2010 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de woning [adres 1] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door (een) lawinepijl(en) althans vuurwerkpijl(en), in elk geval (een) explosie((ven), tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/althans zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 8 juli 2007 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een nabij de woning [adres 2] staand tuinhuisje/chalet, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat tuinhuisje/chalet en/of die woning en/of in de nabijheid van dat tuinhuisje/chalet en/of die woning staande goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat tuinhuisje/chalet en/of voornoemde woning en/of zich in dat tuinhuisje/chalet en/of die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de woning [adres 2] bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
5.
hij op of omstreeks 12 juli 2007 in de gemeente Weert, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de woning [adres 3] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door (een) lawinepijl(en) althans vuurwerkpijl(en), in elk geval (een) explosie(f)(ven), tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/althans zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in die woning bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring zaak 03-661095-15 onder 2, 4 en 5
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-661095-15 onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
op 22 juni 2010 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander in de
woning [adres 1] opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
een lawinepijl tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en
zich in die woning bevindende goederen te duchten was;
4.
op 8 juli 2007 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht aan een nabij de woning [adres 2] staand tuinhuisje/chalet, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met benzine, ten gevolge waarvan dat tuinhuisje/chalet en die woning en in de nabijheid van dat tuinhuisje/chalet en die woning staande goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat tuinhuisje/chalet en voornoemde woning en zich in dat tuinhuisje/chalet en die woning bevindende goederen te duchten was;
5.
op 12 juli 2007 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander in de woning [adres 3] opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een lawinepijl tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in die woning bevindende goederen te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 03-661095-15 meer of anders onder 2, 4 en 5 ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en –overwegingen zaak 03-661095-15 onder 2, 4 en 5
Parketnummer 03-661095-15 onder 2
[slachtoffer 1] heeft op 22 juni 2010 aangifte gedaan van brandstichting in zijn woning aan de [adres 1] te Weert. Op 22 juni 2010, omstreeks 01.55 uur, lag hij boven in bed. Zij hoorden beneden in de hal een harde klap. Beneden rook hij brandlucht. Hij zag dat diverse binnendeuren, grenzend aan de hal, kapot waren. Van de voordeur was het glas kapot. In de hal zag hij op de grond resten van vuurwerk liggen.
[verdachte] heeft over een brandstichting in een woning in Weert verklaard dat de woning niet ver van een school af lag. Er is één pijl naar binnen gegaan. [medeverdachte 1] en hij gingen rijden. [medeverdachte 1] wees de woning aan en dan wist [verdachte] wat hij moest doen. Zij zijn daarna terug gereden naar de woning van [medeverdachte 1] en toen heeft [medeverdachte 1] hem de pijl gegeven. [verdachte] heeft [medeverdachte 2] benaderd. Tegen [medeverdachte 2] heeft hij gezegd dat er weer ergens een pijl naar binnen moest. Hij reed langs de woning en wees [medeverdachte 2] de woning aan. Daarna is hij om het schooltje heengereden. Toen heeft [medeverdachte 2] de pijl gepakt en is hij uitgestapt. [medeverdachte 2] is toen naar dat huis gelopen. Toen hoorde [verdachte] een knal. [medeverdachte 2] kwam terug rennen en is in de auto gestapt.
[medeverdachte 2] heeft op 29 augustus 2012 verklaard dat hij ook [medeverdachte 2] werd genoemd.
Verbalisanten verklaren dat [verdachte] tijdens het rondrijden de huizen in de [straat]
aanwees en zei dat het [nummer] was.
Parketnummer 03-661095-15 onder 4
[slachtoffer 2] heeft op 8 juli 2007 aangifte gedaan van brandstichting aan zijn tuinhuisje op de [adres 2] te Weert, gepleegd op 8 juli 2007. Hij en zijn vrouw wonen op de hoek van de [adres 4] en de [adres 5] . Rechts naast de woning staat een schutting met daaraan vast een tuinhuisje. Zijn vrouw en hij lagen boven te slapen. Omstreeks 03.15 uur hoorde hij een grote knal. Hij zag dat het tuinhuisje in brand stond. Zijn vrouw en hij hebben getracht het vuur uit te krijgen en dat is gelukt. Het vuur kwam telkens terug. De brandweer heeft nageblust. Bij het tuinhuisje stonden goederen.
[verdachte] heeft op 19 november 2013 verklaard over de tweede brandstichting in het
tuinhuisje dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] daar bij waren. [medeverdachte 5] is de zoon van [medeverdachte 6] en die heeft het
tuinhuisje in brand gestoken. [verdachte] is naar [medeverdachte 6] gegaan en heeft gezegd dat het de eerste
keer mislukt was en dat zij nog een keer terug moesten. Zij zijn met de auto van [verdachte]
naar Weert gegaan. Zij hadden benzine meegenomen. [medeverdachte 6] was bij [verdachte] in de auto
blijven zitten en [medeverdachte 5] heeft het tuinhuisje in brand gestoken. [verdachte] heeft [medeverdachte 6] zijn deel
van de betaling voor de brandstichting gegeven.
Parketnummer 03-661095-15 onder 5
[slachtoffer 3] heeft op 12 juli 2007 aangifte gedaan van brandstichting in de woning
[adres 3] te Weert, gepleegd op 12 juli 2007. Omstreeks 02.15 uur was zij in de
keuken en zag zij door de ruitjes in de binnendeur tussen keuken en hal dat er een vlam was.
Zij hoorde een geluid dat je normaal bij vuurwerk hoort. De vuurbal ontplofte in de hal. Zij
hoorde een harde knal. In de hal lag een koeien- of kalverenhuid, deze stond in brand. Haar
man heeft de vlammen uitgetrapt.
[verdachte] heeft op 19 november 2013 over een woning verklaard waar een lawinepijl naar
binnen is gegaan. Dit was bij mensen waarmee [medeverdachte 1] ruzie had. [medeverdachte 1] heeft het perceel [adres 3] aangewezen.[verdachte] had het tegen [medeverdachte 7] gezegd en die is toen met hem meegegaan en die heeft toen ook die lawinepijl erin gegooid. Hij meent zelfs twee. [medeverdachte 7] heeft het gedaan. [verdachte] zat in de auto. [verdachte] had [medeverdachte 7] het huis laten zien. [medeverdachte 7] was uitgestapt, had de pijlen meegenomen en die in de brievenbus gestoken. Na de knal is [medeverdachte 7] komen aanrennen en zijn zij naar huis gegaan.
Overwegingen van het hof ten aanzien van parketnummer 03-661095-15 onder 2, 4 en 5
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat verdachte [verdachte] het onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde stichten van brand en teweegbrengen van een ontploffing heeft medegepleegd, steeds terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Anders dan de rechtbank is het hof evenwel van oordeel dat bij de onderhavige feiten niet uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen vast is komen te staan dat ten tijde van de brandstichting en het teweegbrengen van de ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest. De vaststelling dat gedurende de nacht brand is gesticht in een niet rechtstreeks aan de woning verbonden tuinhuisje en zwaar vuurwerk is afgestoken in de hal van een woning is naar het oordeel van het hof daartoe onvoldoende nu in dergelijke gevallen dat gevaar niet zonder meer naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is.
Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het in de zaak met parketnummer 03-661095-15 onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde veroorzaken van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen.
Verweer verdediging ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-661095-15
In hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de vijf in de zaak met parketnummer 03-661095-15 ten laste gelegde brandstichtingen, waaronder de feiten 2, 4 en 5. Het verweer is hiervoor weergegeven onder de kop ‘Vonnis waarvan beroep’. Om de daar genoemde redenen verwerpt het hof dat verweer niet alleen ten aanzien van de feiten 1 en 3, maar ook ten aanzien van de feiten 2, 4 en 5 in de zaak met parketnummer 03-661095-15.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde zaak 03-661095-15 onder 2, 4 en 5
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak 03-661095-15, feit 2
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Zaak 03-661095-15, feit 4
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Zaak 03-661095-15, feit 5
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte zaak 03-661095-15 onder 4 en 5
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft samen met anderen ‘s nachts een groot aantal auto’s in brand gestoken, ten
gevolge waarvan deze auto’s geheel of gedeeltelijk zijn uitgebrand dan wel beschadigd
zijn geraakt. Dat de schade beperkt is gebleven tot materiële schade is niet aan verdachte te
danken nu hij met zijn mededaders na de brandstichting de plaats delict heeft verlaten. Daarnaast heeft verdachte met anderen in de nachtelijke uren brand gesticht dan wel ontploffingen teweeggebracht in twee woningen en twee tuinhuisjes. Voorts heeft hij verschillende malen goederen uit bedrijfsauto’s gestolen en deze voorwerpen nog in de nacht van de diefstallen verkocht aan een heler. Ten behoeve van de uitvoering van de brandstichtingen en het vervoer van de uit auto’s gestolen goederen heeft verdachte zich tot slot in enkele gevallen samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstallen van auto’s.
Alles bij elkaar genomen heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan acht gevallen van brandstichting dan wel ontploffing teweegbrengen en zes gevallen van diefstal, waarvan vier maal met braak. Dergelijke feiten zijn relatief gemakkelijk te plegen en moeilijk op te sporen, wat het handelen van verdachte extra laakbaar maakt.
Verdachte heeft bij het plegen van zijn daden oog gehad voor geldelijk gewin en hij
heeft zich in geen enkel geval om de gevolgen van zijn handelen bekommerd en geen enkel
respect getoond voor andermans bezit en gevoelens. Verdachte vervulde bij de uitvoering
van de feiten een cruciale rol, immers fungeerde hij als tussenpersoon bij de brandstichtingen, benaderde hij personen die samen met hem de uitvoering voor hun rekening namen en regelde hij het transport en de afrekening van de mededaders. De geraffineerde en doortrapte wijze waarop verdachte te werk ging, waarbij hij in het bijzonder door inzet van derden bij de branden zichzelf buiten schot hield, valt verdachte bijzonder aan te rekenen.
Door het strafbare gedrag van verdachte is grote overlast en materiële schade aan goederen
van anderen ontstaan. Zijn handelen heeft bovendien ernstige gevoelens van onrust, angst en
onveiligheid in de Weertse gemeenschap teweeg gebracht. Daaraan heeft verdachte een
wezenlijke bijdrage geleverd, hetgeen hem te meer is kwalijk te nemen omdat hij ten tijde
van het plegen van de onder parketnummer 04/8000051-12 onder 1 en 2 bewezenverklaarde
brandstichtingen wist dat in Weert in een relatief korte periode een groot aantal autobranden
had gewoed en dat die tot veel commotie hadden geleid. Verdachte en zijn mededaders
wisten dat het effect van hun handelen groter zou zijn, omdat er al veel onrust in de
omgeving van Weert was.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op deze omstandigheden en de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof weegt bijzonder zwaar dat een groot aantal feiten kennelijk was gericht op (in regionale politiek en bestuur actieve) personen die onwelgevallige beslissingen hadden genomen ten aanzien van [medeverdachte 1] . De bewezen verklaarde strafbare feiten hebben aldus het karakter van een afrekening gekregen en mede daardoor een ontwrichtende uitwerking gehad op de lokale gemeenschap. Naar het oordeel van het hof kan om deze reden niet worden volstaan met een gevangenisstraf van vijf jaren zoals door de advocaat-generaal gevorderd, aangezien daarin de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Hieraan doet niet af dat het hof, anders dan de rechtbank, in drie gevallen van brandstichting of ontploffing teweegbrengen de verdachte heeft vrijgesproken van het veroorzaken van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel aan een ander of anderen.
Gelet op al deze omstandigheden zal het hof aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren opleggen, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
In hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht omtrent de duur van de behandeling van de strafzaak tegen verdachte, ziet het hof geen aanleiding de straf te verminderen. Het hof stelt vast dat verdachte op 3 september 2012 in verzekering is gesteld. De Rechtbank Limburg heeft op 10 juli 2015 uitspraak gedaan, waarna de verdachte op 15 juli 2015 hoger beroep heeft ingesteld. Het hof doet uitspraak op 25 september 2018. Weliswaar hebben zowel de berechting in eerste aanleg als de berechting in hoger beroep langer geduurd dan de termijn die daarvoor doorgaans als uitgangspunt wordt genomen. Echter, gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, in het bijzonder de grote hoeveelheid cumulatief ten laste gelegde feiten, de omvang van het opsporingsonderzoek, alsook het belang om de strafzaken tegen verdachte en zijn medeverdachten samenhangend te behandelen, terwijl in deze zaak en die tegen een medeverdachte onderzoeksverzoeken zijn ingediend en toegewezen, is het hof van oordeel dat noch het tijdsverloop in de afzonderlijke fasen van de strafprocedure, noch de totale duur van het geding van dien aard is dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is overschreden.
In hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht omtrent de actuele persoonlijke omstandigheden van verdachte, ziet het hof evenmin aanleiding een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen. De zwakke gezondheid van verdachte zou in de toekomst mogelijk aan een verzoek om gratie ten grondslag kunnen worden gelegd, maar vormt voor het hof geen aanleiding de straf nu reeds te matigen. Dat verdachte zijn leven naar eigen zeggen heeft gebeterd, enige tijd naar tevredenheid als chauffeur heeft gewerkt en over eigen woonruimte beschikt, verdient weliswaar waardering, maar vormt geen reden om de straf voor daarvóór begane feiten te matigen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 293,96, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een verzoek om vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 43,96 en immateriële schade ter hoogte van € 250,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 193,96 en voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de gehele vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken en door de verdediging is uitdrukkelijk niet betwist dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes en zijn mededaders in de zaak met parketnummer 04-800051-12 onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 293,96. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 293,96. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 600,00 aan materiële schade. Er is geen wettelijke rente gevorderd. De vordering heeft betrekking de volgende schadeposten:
- € 500,00 ter zake van verlies in verband met het verschil tussen het aankoop- en verkoopbedrag van de vervangende auto en dubbele verzekering van de gestolen en vervangende auto;
- € 100,00 ter zake van schade aan de gestolen auto.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00 ter zake van schade aan de gestolen auto en voor het overige afgewezen.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat in hoger beroep de omvang van de vordering beperkt is tot het door de rechtbank toegewezen gedeelte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken en door de verdediging is uitdrukkelijk niet betwist dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes in de zaak met parketnummer 04-800051-12 onder 11 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot € 100,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 2]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 100,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissingen zijn gegrond op de artikelen 36f, 24c, 47, 57, 63, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.