Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 27 maart 2018 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van 10 september 2018.
6.De beoordeling
- [geïntimeerde] is een schadeverzekeraar die haar verzekeringen onder meer via haar gevolmachtigde agent [agent] verkoopt.
- [appellant] heeft met ingang van 20 november 2013 een oldtimerverzekering bij [agent] gesloten voor een Mercedes 380 SL Cabriolet uit 1984 met het kenteken [kenteken 1] . Hij heeft deze auto gekocht op 29 augustus 2013.
- [appellant] heeft op 18 juni 2014 schade gemeld. Hij heeft gemeld dat hij op 12 juni 2014 een aanrijding had gehad in [plaats] met een voertuig, een Mercedes CLS 350 met het kenteken [kenteken 2] . Dit voertuig was eigendom van mevrouw [betrokkene] . [appellant] zou op de bewuste datum en plek de auto van [betrokkene] , die op een voorrangsweg reed en bestuurd werd door de heer [bestuurder] , over het hoofd hebben gezien toen hij, [appellant] van rechts die voorrangsweg opreed.
- [betrokkene] heeft [appellant] bij e-mailbericht van 26 juni 2014 aansprakelijk gesteld voor het ongeval en heeft [geïntimeerde] verzocht de schade in behandeling te nemen.
- [geïntimeerde] heeft op 5 juli 2014 in verband met het gemelde ongeval een schade-uitkering gedaan aan [appellant] van € 12.575,00.
- De firma [firma 1] heeft [agent] bij rapport van 10 september 2014 geadviseerd een grootschalig onderzoek in te stellen naar de toedracht van het ongeval.
- [geïntimeerde] / [agent] heeft vervolgens een ongevallenanalyse laten uitvoeren door [VOF] VOF (hierna [VOF] ). In het rapport van [VOF] van 29 september 2014 wordt geconcludeerd
- [agent] heeft bij brief van 8 mei 2015 geweigerd de schade aan het voertuig van [betrokkene] te vergoeden omdat de schade aan beide voertuigen niet te rijmen valt met de inhoud van het schadeformulier en er bijkomende omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de door partijen in het schadeformulier vermelde toedracht van het ongeval in twijfel getrokken kan worden. Als bijkomende omstandigheden zijn vermeld de omstandigheden dat partijen, zowel [appellant] als [betrokkene] , reeds eerder een aanrijding hebben gehad met dezelfde derde (ene [derde] ), dat zowel beide partijen als deze [derde] telkens gebruik gemaakt hebben van dezelfde reparateur (de firma [firma 2] ), dat [betrokkene] op geen enkele wijze aangetoond heeft dat de schade aan het voertuig is hersteld (zij zou de beschadigde auto hebben verkocht) en dat het aantal door [betrokkene] opgegeven ongevallen waarbij zij betrokken is geweest niet overeenstemt met het aantal aanrijdingen dat geregistreerd is (in het zogeheten FISH-systeem).
- [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg ook [betrokkene] in rechte betrokken, welke zaak samen met die tegen [appellant] is behandeld door de kantonrechter. [betrokkene] is, voor zover bekend, niet van het in haar zaak uitgesproken vonnis in hoger beroep gekomen.
“De schaden van de voertuigen tonen aan dat deze voertuigen met elkaar in botsing kunnen zijn geweest”.
- Voor zover deze omstandigheden alleen [betrokkene] betreffen kunnen zij niet één-op-één ten nadele van [appellant] worden gebruikt ter onderbouwing van de beweerde opzet tot misleiding van [geïntimeerde] bij [appellant] . Zo valt bijvoorbeeld niet in te zien waarom verkeerde mededelingen van [betrokkene] over eerdere schadegevallen of haar claimgedrag onder de verzekering ten nadele van [appellant] zouden moeten werken.
- Dat [appellant] en [betrokkene] elkaar voorafgaand aan de botsing tussen de beide voertuigen op 12 juni 2014 al kenden (wat door [appellant] wordt betwist) blijkt uit niets. Deze constatering is van belang, nu de beweerde opzet tot misleiding door [betrokkene] en [appellant] logischerwijs enig vooroverleg veronderstelt.
- [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat ook het claimgedrag van [appellant] opvallend is. [appellant] heeft echter onbetwist aangevoerd dat hij een no claim-korting van 80% heeft, wat niet meteen duidt op een opvallend claimgedrag. Dat er bij de afhandeling van andere/eerdere ongevallen waarbij voertuigen van [appellant] betrokken zijn geweest in strijd met de waarheid een schuldige partij (niet zijnde [appellant] ) zou kunnen zijn aangewezen en de no claim-korting van 80% daarom niet betekenisvol hoeft te zijn, zoals tijdens het pleidooi bij het hof namens [geïntimeerde] is gesuggereerd, is naar het oordeel van het hof inderdaad niet meer dan een verder op geen enkele manier onderbouwde suggestie.
- Het feit dat zowel [appellant] als [betrokkene] in het verleden beiden afzonderlijk betrokken zijn geweest bij een ongeval met ene [derde] moge opvallend zijn, maar betekent in het licht van het voorgaande nog niet dat daarom de onderhavige schademelding frauduleus zou zijn geweest.
- Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan het hof niet inzien waarom het feit dat zowel [betrokkene] , [derde] als [appellant] schades aan hun auto bij de firma [firma 2] laten repareren, bij het vermoeden van de aanwezigheid van opzet tot misleiding van belang is. Dit te minder nu [appellant] tijdens het pleidooi bij het hof onweersproken heeft aangevoerd dat deze firma (door hem “ [naam] ” genaamd) in de regio bij bezitters van oldtimers bekend staat als een deskundig taxatie– en reparatiebedrijf.
- Ook het enkele feit dat het ongeval zou hebben plaats gevonden op een overzichtelijke kruising hoeft naar het oordeel van het hof nog geen ondersteuning te bieden aan de stelling van [geïntimeerde] dat er sprake is geweest van “een opzet-aanrijding” en dus van opzet tot misleiding van [geïntimeerde] bij [appellant] . Indien, zoals [appellant] ook heeft gesteld dat bij hem het geval is geweest, de bestuurder een moment onoplettend of onachtzaam is, kan er ook op een overzichtelijke kruising sprake zijn van een verkeersfout (het niet verlenen van voorrang) en van een aanrijding.
7.De uitspraak
9 oktober 2018voor het nemen van een akte door [geïntimeerde] , waarin zij zich uitlaat over de wijze waarop zij het bewijs wil leveren en, indien dit door het horen van getuigen is, voor de opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van zes maanden na de datum van dit arrest;