3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant] is beroepsmatig actief als bemiddelaar op het terrein van bouw en projectontwikkeling. [geïntimeerde] is een horecagroothandel die wordt bestuurd door [bestuurder 1] en zijn zoon [bestuurder 2] .
[appellant] en [bestuurder 2] hebben elkaar op 22 juni 2008 ontmoet tijdens een barbecue van een gezamenlijke kennis. Toen [appellant] vertelde over zijn werk heeft [bestuurder 2] hem gevraagd contact op te nemen als hij ooit een geschikte locatie zou weten waar [geïntimeerde] een nieuw bedrijfspand zou kunnen bouwen.
Tussen begin 2009 en eind 2012 zijn achtereenvolgens drie mogelijke bouwlocaties door [appellant] aan [geïntimeerde] voorgelegd. De besprekingen hierover met [geïntimeerde] en met allerhande betrokken partijen (gemeenten, aannemers, architecten, financiers etc.) heeft [appellant] niet steeds zelf gedaan. Hij heeft hierbij de hulp ingeroepen van onder meer de heren [derde 1] en [derde 2] . Voor alle projecten gold dat het de bedoeling was dat [appellant] en de zijnen de totstandkoming van een turnkey-overeenkomst tussen [geïntimeerde] en een aannemer zouden bevorderen. [appellant] zou beloning ontvangen nadat een turnkey-overeenkomst tot stand zou zijn gekomen en die beloning zou worden betaald door de aannemer uit de door [geïntimeerde] te betalen aanneemsom.
De eerste locatie die [appellant] bij [geïntimeerde] onder de aandacht heeft gebracht was gelegen in [plaats 1] . [appellant] heeft in verband hiermee op 25 augustus 2009 een brief gestuurd aan [geïntimeerde] . De brief luidt als volgt:
“(…) In aansluiting op ons gesprek van gisteren hierbij het voorstel van ondergetekenden (de heren [appellant] , [derde 2] mede namens dhr.mr. [derde 1] ) om op basis van exclusiviteit de haalbaarheid van de nieuwbouw van een nieuwe vestiging voor [geïntimeerde] te [plaats 1] te bestuderen.
In de tot nu toe gehouden besprekingen is duidelijk geworden dat [geïntimeerde] er de voorkeur aan geeft om op de grond aan de [weg 1] hoek [weg 2] in de nabijheid van haar huidige pand nieuwbouw te realiseren. De studie richt zich met name op een kavel grond van 9840 m2 waarop op basis van ca 6100 m2 Hal en ca 400 m2 Kantoor door architect (…) een globale opzet voor de nieuwbouw is gemaakt. Onze studie richt zich met name op een verdere uitwerking en verfijning van het PVE (programma van eisen – bouwkundig) en de daarmee samenhangende prijsvorming van de bouw. Daarnaast zullen de totale stichtingskosten in kaart gebracht worden: grond bouwkosten, architect, constructeurs, leges, aansluitkosten, renteverlies tijdens de bouw etc. In samenwerking met de heer [derde 3] wordt ook de bouwfinanciering onderzocht. Daartoe zijn inmiddels diverse gesprekken gevoerd met verschillende banken [bank 1] , [bank 2] en [bank 3] .
Als het totaalplaatje van de kosten en de financiering bekend is kunt u op verantwoorde wijze besluiten over de geprojecteerde nieuwbouw. Wij verwachten dat de basis gegevens die nodig zijn voor die beslissing in september geproduceerd kunnen worden (…)”
[bestuurder 2] heeft deze brief namens [geïntimeerde] voor akkoord getekend.
Het betreffende project is vanwege hoogte van de grondprijs niet gerealiseerd.
De tweede bouwlocatie is rond begin 2010 aan de orde gekomen en bevond zich op bedrijventerrein [bedrijventerrein] in [plaats 2] . Deze locatie bleek niet geschikt, omdat de bereikbaarheid niet goed werd bevonden. Daar kwam bij dat [geïntimeerde] vanwege magere jaarcijfers besloot om even af te wachten alvorens nieuwe plannen te maken voor nieuwbouw.
De derde bouwlocatie was gelegen in [plaats 3] in het project [project] . Over deze locatie hebben meerdere gesprekken plaats gevonden. Er zijn ook ontwerptekeningen gemaakt en er is een offerte uitgebracht aan [geïntimeerde] . Hoewel de zaak nog niet rond was en met [geïntimeerde] nog geen turnkey-overeenkomst tot stand was gekomen, heeft [appellant] op 15 februari 2012 voor dit project wel al met de beoogde aannemer [de vennootschap 2] te [plaats 4] een zogenaamde “Fee Overeenkomst” gesloten, die als volgt luidt:
“(…) Hierbij bevestigen wij datgene wat ter tafel is gekomen betreffende de nieuwbouw van horecagroothandel [geïntimeerde] te [vestigingsplaats] . Deze zal worden gerealiseerd op industriepark [project] te [plaats 3]
Naar alle waarschijnlijkheid zal [de vennootschap 2] te [plaats 4] de nieuwbouw mogen realiseren. Hiervoor zal door [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] te [plaats 2] in ieder geval een maximale inspanningsverplichting worden geleverd ten einde dit mogelijk te maken.
Na ampel beraad is overeengekomen dat [de vennootschap 2] te [plaats 4] een bedrag van in totaal € 250.000,- excl. BTW aan [de vennootschap 3] zal overmaken voor de inspanningen die geleverd zijn door [de vennootschap 3] en [de vennootschap 4] te [plaats 2] (...)"
Er is geen overeenkomst tot stand gekomen tussen [geïntimeerde] en [de vennootschap 2] . Op 12 december 2012 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] laten weten van nieuwbouw af te zien omdat zij mogelijk een bedrijf in België zou gaan overnemen
Nadat hij op 25 april 2013 een bezoek had gebracht aan [geïntimeerde] , heeft juridisch adviseur mr. [juridisch adviseur] namens [appellant] en [derde 1] in een brief van 25 juni 2013 aan [geïntimeerde] verzocht een voorstel te doen voor compensatie voor de inspanningen en diensten die door [appellant] en [derde 1] ten behoeve van [geïntimeerde] waren verricht. Hij heeft [geïntimeerde] gesommeerd tot betaling van een billijke vergoeding voor de 500 uren die [appellant] en [derde 1] samen aan de plannen voor [geïntimeerde] zouden hebben besteed.
3.2.1.In de onderhavige procedure in eerste aanleg vordert [appellant] de veroordeling van [geïntimeerde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
primair: aan hoofdsom een bedrag van € 302.500,00 en aan buitengerechtelijke kosten
€ 3.977,88, alles vermeerderd met de wettelijke (handels)rente;
subsidiair: aan hoofdsom een bedrag van € 159.211,80, aan onkostenvergoeding € 2.635,50 en aan buitengerechtelijke kosten € 2.864,21, alles vermeerderd met de wettelijke (handels)rente;
meer subsidiair: aan hoofdsom een door de rechtbank te bepalen bedrag, aan onkostenvergoeding € 2.635,50 en aan buitengerechtelijke kosten een bedrag conform de daarvoor geldende staffel, alles vermeerderd met de wettelijke (handels)rente;
primair, subsidiair en meer subsidiair: de kosten van de procedure en de kosten van het voorlopig getuigenverhoor, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen partijen was sprake van een overeenkomst van opdracht tot bemiddeling in de zin van artikel 7:400 jo 7:425 BW. Het stond [geïntimeerde] vrij om deze opdracht te beëindigen en van nieuwbouw af te zien, maar op grond van artikel 7:405 lid 1 BW is [geïntimeerde] wel loon aan [appellant] verschuldigd. [appellant] heeft recht op zijn volle loon van € 250.000,00 (exclusief BTW), zoals op 15 februari 2012 is overeengekomen met aannemer [de vennootschap 2] . Het einde van de overeenkomst is immers aan [geïntimeerde] toe te schrijven en betaling van het volle loon is redelijk gelet op alle omstandigheden van het geval (artikel 7:411 lid 2 BW), aldus [appellant] . [appellant] heeft op grond van artikel 7:405 jo 7:411 lid 1 BW in elk geval recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, uitgaande van 744 gewerkte uren tegen een uurtarief van € 170,00 (exclusief BTW). [appellant] heeft bovendien telefoonkosten en reiskosten gemaakt bij de uitvoering van de opdracht en [geïntimeerde] dient die op grond van artikel 7:406 lid 1 BW te vergoeden. Tot slot stelt [appellant] dat hij buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken om voldoening van zijn vordering buiten rechte te verkrijgen.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
3.2.4.In het vonnis van 24 februari 2016 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld