Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[de vennootschap 1],
1.[de vennootschap 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna: [geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] , hierna: [geïntimeerde 2] ,
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] , hierna: [geïntimeerde 3] ,
4.de naamloze vennootschap naar Belgisch recht [de vennootschap 3] ,kantoorhoudende te [kantoorplaats] (België), hierna: [geïntimeerde 4] ,
[geïntimeerde 5] ,wonende te [woonplaats] (België), hierna [geïntimeerde 5] ,
6.de vennootschap naar Belgisch recht [de vennootschap 4] ,gevestigd te [vestigingsplaats] (België),
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/04/124923 / HA ZA 13-254)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen [geïntimeerde 6] verleende verstek;
- de memorie van grieven met producties van de Curator;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties van [geïntimeerde 2] c.s.;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 4] c.s.;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van de Curator.
3.De beoordeling
heeft gedurende haar bestaan nimmer winst gemaakt.
“Ad IV. Nog meer subsidiair: artikel 47 F”, kwalificeert niet als zodanig nu de Curator met deze grief (zo begrijpt het hof uit de summiere toelichting) slechts klaagt over de conclusie van de rechtbank dat de gemaakte verwijten aan [geïntimeerde 2] c.s. ter zake onrechtmatige benadeling van schuldeisers onvoldoende zijn onderbouwd. Dat leidt ertoe dat de afwijzing door de rechtbank van de door de Curator in eerste aanleg ingestelde vordering tegen [geïntimeerde 6] , geen onderwerp is van het onderhavige hoger beroep.
Van Zoolingen) en HR 8 juni 2001,
JOR2001/171 (
Panmo)). Verder moet de vraag of het bestuur zijn taak niet behoorlijk heeft vervuld, beoordeeld worden naar wat het bestuur voorzag of kon voorzien op het moment dat het die taak vervulde (MvA, Kamerstukken II 16631, 6 ( [internetsite 9] ), p. 3). Hierbij is het niet de bedoeling bestuurders te straffen voor onopzettelijke domheden en beleidsfouten. Door het woord ‘kennelijk’ wordt uitgedrukt dat slechts een in het oog springende bij wijze van spreken elke twijfel uitsluitende onbehoorlijkheid van de taakvervulling in aanmerking moet worden genomen. Bovendien moeten de bestuurders hebben gehandeld met de (objectieve) wetenschap dat de schuldeisers zullen worden benadeeld (
Handelingen II1984/85, 16631, p. 6337; zie ook
Wezeman, (diss.) 1998, p. 283-285).
“Overigens. Appellant wacht nog op de beslissing van de Belastingdienst i.v.m. overdracht van haar vordering op de bestuurders aan appellant”) ziet en wat de relevantie van die opmerking is voor dit verwijt.