ECLI:NL:GHSHE:2018:3956

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
20-002385-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging veroordeling voor medeplegen brandstichting met vernietiging van straf en opnieuw recht doen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 10 juli 2015. De verdachte, geboren in 1992 en wonende te Heerlen, was veroordeeld voor het medeplegen van brandstichting op het Molenakkerplein in Weert op 27 januari 2012. Het hof bevestigde de veroordeling voor het bewezen verklaarde feit, maar vernietigde de opgelegde straf en deed in zoverre opnieuw recht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zou bevestigen, met uitzondering van de straf, en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Het hof oordeelde dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk was voor zover het zich richtte tegen de nietigverklaring van de dagvaarding door de eerste rechter. Het hof heeft de motivering van de bewezenverklaring in het vonnis van de rechtbank aangevuld en verbeterd, en heeft de strafmaat opnieuw vastgesteld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 100 dagen onvoorwaardelijk en 20 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte.

De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM niet is overschreden, ondanks de lange duur van de procedure. De uitspraak benadrukt de ernst van de brandstichting en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-002385-15
Uitspraak : 25 september 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 10 juli 2015 in de strafzaak met parketnummer 04-800127-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992 ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is:
  • verdachte veroordeeld voor het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van opzettelijk brand stichten op 27 januari 2012 op het Molenakkerplein in de gemeente Weert, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
  • de dagvaarding nietig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde opzettelijk stichten van brand in de periode van 1 januari 2009 tot en met 22 augustus 2012 in de gemeente Weert of elders in Nederland;
  • aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest conform artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing over de straf, en opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest conform artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Door en namens verdachte is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de nietigverklaring van de dagvaarding door de eerste rechter van het onder 2 ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte geen bezwaren heeft tegen dit oordeel van de eerste rechter. Nu voorts het belang van de verdachte noch enig ander rechtens te beschermen belang is gediend met behandeling van het hoger beroep ter zake het onder 2 ten laste gelegde, zal het hof overeenkomstig artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering het door de verdachte ingestelde hoger beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Gedeeltelijke bevestiging
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling en verbetering van de gronden voor bewezenverklaring, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering en de vermelding van de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Verbetering en aanvulling motivering bewezenverklaring vonnis
Het hof ziet aanleiding de motivering van de bewezenverklaring in het vonnis aan te vullen en te verbeteren.
I. Anders dan de rechtbank, baseert het hof de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan met onder andere [medeverdachte 1]
, nietmede op de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting in eerste aanleg op 26 juni 2015 dat de [medeverdachte 1] een tremor in zijn linkerhand en -arm had en dat hij bij die vaststelling opmerkte de ziekte van Parkinson te hebben.
II. Ter verbetering van de door de rechtbank opgenomen bewijsmotivering geldt het volgende. Anders dan de rechtbank beschikt het hof niet over een dossier met volledig doorlopende paginanummering. In plaats daarvan zijn de pagina’s van de stukken van het geding waarover het hof beschikt per proces-verbaal of per dossierdeel doorgenummerd. De in het vonnis opgenomen voetnoten behorend bij de motivering van de door het hof bevestigde bewezenverklaring moeten reeds daarom als volgt worden verbeterd:
  • voetnoot 1: Onder deze kop wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het meerdelige dossier van de Politie Regio Limburg-Noord, dossiernummer 233R1209. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
  • 2: Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] , nr. PL233R 2012008764-94, d.d. 28 augustus 2012, Dossier B ‘Verdachten’, nr. VE.02.12, p. 1.
  • 3: Proces-verbaal Zaaksdossier 1 (deel 1) (stam-pv), nr. 233R1209, d.d. 20 maart 2013, ZK/1.10.
  • 4: Proces-verbaal aangifte, nr. PL233R 2012008764-1, d.d. 27 januari 2012, Dossier C ‘Getuigen’, nr. 1.
  • 5: Proces-verbaal aangifte, nr. PL233R 2012009025-1, d.d. 27 januari 2012, Dossier C ‘Getuigen’, nr. 6.
  • 6: Proces-verbaal aangifte, nr. PL233R 2012009283-1, d.d. 28 januari 2012, Dossier C ‘Getuigen’, nr. 9.
  • 7: Proces-verbaal aangifte, nr. PL233R 2012009284-1, d.d. 28 januari 2012, Dossier C ‘Getuigen’, nr. 11.
  • 8: Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] , nr. PL233R 2012008764-102, d.d. 29 augustus 2012, Dossier B ‘Verdachten’, nr. VE.02.16.
  • 9: Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3] , nr. PL2300 2012008764-142, d.d. 11 september 2012, Dossier B ‘Verdachten’, nr. VE.03.16.
  • 10: Proces-verbaal onderzoek Telecommunicatie ( [medeverdachte 3] ), nr. 2011076031, d.d. 11 februari 2013, Dossier A, nr. 5.
  • 11: Proces-verbaal onderzoek Telecommunicatie ( [medeverdachte 1] ), nr. 2012008764, d.d. 13 maart 2013, Dossier A, nr. 7.
  • 12: Proces-verbaal [getuige] , nr. PL2324 2012008764-125, d.d. 5 september 2012, Dossier C ‘Getuigen’, verklaring 47.
III. Ter aanvulling van de bewijsmotivering in het vonnis komt de bewezenverklaring mede te berusten op de volgende aanvullingen van de betreffende – verbeterde – voetnoten:
  • voetnoot 10: Proces-verbaal verloop onderzoek / Bijzondere bevoegdheden tot Opsporing (BOB), d.d. 26 maart 2013, Dossier A, A.11.
  • 11: Proces-verbaal verloop onderzoek / Bijzondere bevoegdheden tot Opsporing (BOB), d.d. 26 maart 2013, Dossier A, A.12.
VI. Ter aanvulling van de bewijsmotivering in het vonnis wordt de volgende passage op pagina 6 van het vonnis als volgt met voetnoten onderbouwd:
In de verklaringen wordt gesproken over [verdachte] . De telefoon van verdachte is ten tijde van
het feit bij de plaats van het delict getraceerd. [1] Verdachte heeft ten tijde van het plegen van
het feit bij [medeverdachte 2] ingewoond. [2] De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte de persoon is
geweest die door [medeverdachte 3] is ingeschakeld.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden:
  • de omstandigheid dat verdachte samen met anderen gedurende de nacht een auto in brand heeft gestoken, ten gevolge waarvan verschillende auto’s geheel of gedeeltelijk zijn uitgebrand dan wel beschadigd zijn geraakt;
  • de omstandigheid dat de schade beperkt is gebleven tot materiële schade niet aan verdachte te danken is, nu hij met zijn mededaders na de brandstichting de plaats delict heeft verlaten;
  • de omstandigheid dat verdachte bij het plegen van het feit oog heeft gehad voor geldelijk gewin en hij zich in elk geval niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen en daarmee onder meer geen respect heeft getoond voor andermans bezit;
  • de omstandigheid dat het handelen van verdachte gevoelens van angst en onrust teweeg heeft gebracht;
  • de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 juli 2018, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof weegt deze omstandigheden in het nadeel van verdachte en is daarom van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in beginsel een passende bestraffing vormt.
Het hof heeft echter ook oog voor het volgende. Het ‘Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever’ van Reclassering Nederland d.d. 10 september 2018 houdt als conclusie in dat verdachte, na jarenlang begeleiding vanuit de reclassering te hebben geweigerd, thans goed contact heeft met de betrokken reclasseringswerker. Daardoor zijn meer mogelijkheden ontstaan om te werken aan gedragsverandering, wat kan leiden tot afname van het recidiverisico. De reclassering beveelt onder meer aan geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Uit genoemd rapport alsook uit de verklaring van [reclasseringswerker] ter terechtzitting in hoger beroep blijkt voorts dat verdachte is verhuisd van Maastricht naar Heerlen en in zoverre het criminele milieu waarin hij verkeerde heeft verlaten.
Gelet op deze omstandigheden zal het hof, conform de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging in hoger beroep, aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 120 dagen, waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 100 dagen. De duur van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf bedraagt derhalve 20 dagen. Met de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
In de duur van de behandeling van de strafzaak tegen verdachte ziet het hof geen aanleiding de straf verder te matigen. Het hof stelt vast dat verdachte op 22 augustus 2012 in verzekering is gesteld. De rechtbank Limburg heeft op 10 juli 2015 uitspraak gedaan, waarna op 22 juli 2015 hoger beroep is ingesteld. Het hof doet uitspraak op 25 september 2018. Weliswaar hebben zowel de berechting in eerste aanleg als de berechting in hoger beroep langer geduurd dan de termijn die daarvoor doorgaans als uitgangspunt wordt genomen. Echter, gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, in het bijzonder de omvang van het opsporingsonderzoek, alsook gelet op het belang om de strafzaken tegen verdachte en zijn medeverdachten samenhangend te behandelen, terwijl ook in alle zaken onderzoeksverzoeken zijn ingediend en toegewezen, is het hof van oordeel dat noch het tijdsverloop in de afzonderlijke fasen van de strafprocedure, noch de totale duur van het geding van dien aard is dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is overschreden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissingen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg, mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Pesselse, griffier,
en op 25 september 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal onderzoek Telecommunicatie ( [verdachte] ), nr. 2012008764, d.d. 6 augustus 2012, Zaaksdossier A, nr. 2.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , nr. PL233R 2012008764-98, d.d. 29 augustus 2012, Dossier B ‘Verdachten’, nr. VE.02.13, p. 4.