6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellant] heeft bij koopovereenkomst van 2 februari 2008 (hierna: de koopovereenkomst) van [geïntimeerde] het woonhuis met loods, erf en tuin aan de [adres] in de gemeente [gemeente] (hierna: de woning) gekocht voor een koopsom van € 277.500,00. [geïntimeerde] was sinds 2002 eigenaar van de woning.
b. Artikel 5 van de koopovereenkomst bepaalt onder meer:
“1. De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, zichtbare en onzichtbare gebreken, (….).
(….)
3. De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: woning voor permanente bewoning.
(….)
Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn. Verkoper staat ook niet in voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst.”
Artikel 20 van de koopovereenkomst luidt:
“Bouwkundige keuring: In opdracht en voor rekening van koper is op 26 januari 2008 een bouwkundige keuring uitgevoerd door de heer [derde] ”
Levering heeft later in 2008 plaatsgevonden.
c. Voorafgaande aan de onderhandelingen over de koopovereenkomst heeft [appellant] de beschikking gekregen over een in opdracht van [geïntimeerde] door [makelaardij] Makelaardij te [plaats 1] opgestelde verkoopbrochure.
d. Voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst is de woning op verzoek van [appellant] bezichtigd en opgenomen door [taxateur] , taxateur te [plaats 2] , die op 25 januari 2008 een taxatierapport heeft opgesteld en door Ing. [derde] van [de vennootschap] te [plaats 1] , die in een brief van 31 januari 2008 aan [appellant] onder meer heeft geconcludeerd dat de constructieve staat van de woning goed is te noemen. In het taxatierapport en de brief van [derde] zijn geen opmerkingen gemaakt over de elektrische installatie in de woning.
e. De woning bestaat uit twee delen, een oorspronkelijke woning (hierna: de oudbouw) en een aanbouw (hierna: de nieuwbouw). De oudbouw dateert uit 1904. De nieuwbouw is in 2005 in opdracht van [geïntimeerde] gerealiseerd. De elektrische installatie van de nieuwbouw is bij de bouw in 2005 aangelegd. De leeftijd van de elektrische installatie van de oudbouw was in 2016 20 tot 25 jaar, zoals vastgesteld door de (hierna in rov. 6.2.3. te introduceren) deskundige Voermans in zijn in opdracht van de rechtbank opgestelde rapport van 31 mei 2016.
f. Bij brief van 16 februari 2011 aan [geïntimeerde] heeft de voormalige raadsman van [appellant] geklaagd over ernstige problemen met de elektrische installatie in de woning en [geïntimeerde] in gebreke gesteld.
De standpunten van partijen en het oordeel van de rechtbank
6.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellant] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 56.930,50, althans gedeeltelijke ontbinding of wijziging van de koopovereenkomst met vermindering van de koopprijs met € 56.930,50, een en ander met wettelijke rente vanaf 31 januari 2011 en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. [appellant] legde aan de vorderingen ten grondslag dat de woning voor normaal gebruik als woonhuis niet geschikt was vanwege aan de elektrische installatie klevende gebreken.
6.2.2.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft veroordeling van [appellant] in de proceskosten gevorderd.
6.2.3.In een tussenvonnis van 23 oktober 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Na bespreking met partijen heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 19 maart 2014 een onderzoek door een deskundige bevolen ter beantwoording van de in punt 5.1 van dat vonnis vermelde vragen, die betrekking hebben op de elektrische installatie in de woning. De rechtbank heeft als deskundige benoemd de heer D.G.C.M. Voermans (hierna: de deskundige), werkzaam bij Grontmij.
6.2.4.De deskundige heeft een rapport deskundigenonderzoek (hierna: het rapport) ter griffie gedeponeerd op 2 juni 2016. Partijen hebben gereageerd op het rapport.
6.2.5.In het eindvonnis van 18 januari 2017 (hierna: het eindvonnis) heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
6.2.6.[appellant] heeft in het principaal hoger beroep 2 grieven tegen het eindvonnis aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het eindvonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
6.2.7.[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen de grieven van [appellant] . Voorwaardelijk, voor het geval dat één of beide grieven van [appellant] zouden worden gehonoreerd, heeft [geïntimeerde] zijnerzijds (in incidenteel hoger beroep) 4 grieven tegen het eindvonnis aangevoerd. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis, voor zover nodig met inachtneming van de grieven van [geïntimeerde] , en tot veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
6.2.8.[appellant] heeft verweer gevoerd tegen de (incidentele) grieven van [geïntimeerde] .
6.2.9.In het eindvonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] niet tijdig heeft geklaagd moet worden verworpen (rov. 2.6). In het kader van de toepassing van art. 5.3 van de koopovereenkomst heeft de rechtbank overwogen dat de woning door de gebreken van de elektrische installatie niet de feitelijke eigenschappen bezat die nodig zijn voor normaal gebruik (rov. 2.9 – 2.12) maar dat deze gebreken ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst voor [appellant] kenbaar waren (rov. 2.13). De grieven van [appellant] richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank in rov. 2.13 van het eindvonnis. De voorwaardelijke incidentele grieven van [geïntimeerde] bestrijden de overwegingen in rov. 2.6 en rov. 2.9 – 2.12 van het eindvonnis.
De bespreking van grieven van [appellant]