ECLI:NL:GHSHE:2018:3859

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
200.237.092_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake gebiedsverbod en omgangsregeling na scheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in kort geding met betrekking tot een gebiedsverbod en een contactverbod dat aan de man was opgelegd. De uitspraak is gedaan op 18 september 2018, in vervolg op een eerder tussenarrest van 3 juli 2018. De man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn verwikkeld in een juridische strijd over de omgang met hun minderjarige kind en de voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden. De voorzieningenrechter had eerder op 23 maart 2018 een gebiedsverbod en contactverbod opgelegd aan de man, en de vrouw was in haar vorderingen in reconventie afgewezen. Het hof heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de verhouding tussen de partijen ernstig verstoord is en dat er aanleiding is om een contactverbod op te leggen. Het hof heeft echter het gebiedsverbod vernietigd, omdat er onvoldoende feitelijke grondslag was voor de veronderstelling dat de man zich in de nabijheid van de vrouw had begeven om daar problemen te veroorzaken. De vordering van de man om de omgangsregeling na te komen, werd afgewezen, omdat de zaak complex is en er nog andere juridische kwesties spelen, zoals de uithuisplaatsing van de minderjarige. Het hof heeft bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.237.092/01
arrest van 18 september 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man;
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw;
advocaat: mr. R.T.P. Tielemans te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 3 juli 2018 in het hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (’s-Hertogenbosch) van 23 maart 2018, gewezen tussen de man (als gedaagde in conventie en eiser in reconventie) en de vrouw (als eiseres in conventie en verweerster in reconventie).

5.Het arrest van 3 juli 2018

5.1.
Het hof heeft in dit arrest – samengevat weergegeven – bepaald dat partijen in persoon, bijgestaan door hun advocaten, zullen verschijnen op de zitting van het hof met de onder 3 vermelde doeleinden.
Onder 3 van dit arrest is het volgende overwogen:
Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen. Daartoe wordt een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft tot doel informatie uit te wisselen en de stand van zaken in de procedure te bespreken. Tevens kan de comparitie worden benut om een minnelijke regeling te beproeven. Desgewenst kan ter zitting verwijzing van de zaak naar mediation worden besproken. De partijen zullen bij de comparitie in de gelegenheid worden gesteld om de zaak kort toe te lichten. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.Het verdere verloop van de procedure

6.1.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door mr. Van de Laar;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Tielemans.
De man vraagt akte van het inbrengen van één productie: de brief van de advocaat van de man van 15 augustus 2018, met bijlage.
6.2.
Partijen hebben het hof verzocht arrest te wijzen. Het hof heeft een datum voor arrest bepaald.

7.De verdere beoordeling

7.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
7.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is geboren:
 [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
7.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
  • in conventie:
  • in reconventie:
  • in conventie en reconventie:
7.4.
De man heeft in hoger beroep geconcludeerd om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • in conventie:
  • in reconventie:
Kosten rechtens.
De vorderingen in conventie: het contact- en gebiedsverbod
7.5.
Aan de hand van de stukken en het verhandelde ter gelegenheid van de comparitie heeft het hof vast gesteld dat de verhouding tussen de partijen uiterst verstoord was en is.
Onder invloed van de verstoorde verhouding hebben de partijen zich over en weer onbehoorlijk jegens elkaar gedragen. De man wijst er op dat met name de vrouw steeds het contact zocht; de vrouw stelt dat het de man was die het contact zocht. Het ging hierbij ook om telefonische contacten. In de contacten werd er door beide partijen gescholden en ook gedreigd. Het ging niet goed tussen de partijen. Na het vonnis dat is gewezen is het rustig geworden, op een enkel incident na.
Wat het hof betreft is er in deze kwestie zeker aanleiding (geweest) een contactverbod op te leggen. Nu uitsluitend de vrouw een contactverbod heeft gevorderd in de onderhavige zaak, is het gevolg (geweest) dat de voorzieningenrechter alleen die vordering heeft kunnen toewijzen. Zou de man in eerste aanleg een contactverbod gevorderd hebben dan zou ook die vordering wat het hof betreft zijn toegewezen. Dit leidt er toe dat het bestreden vonnis in zoverre bekrachtigd zal worden.
Voor het uitgesproken straatverbod acht het hof niet voldoende (feitelijke) grondslag aanwezig. Geenszins is vast komen te staan dat de man zich ook daadwerkelijk in [plaats] naar of nabij de woning van de vrouw heeft begeven om daar stennis te veroorzaken.
De voorzieningenrechter heeft dat feitelijk ook niet kunnen vaststellen. Het hof zal het vonnis op dit punt (6.1. van het dictum in het bestreden vonnis) vernietigen en de vordering van de vrouw alsnog afwijzen.
Het hof ziet geen aanleiding de dwangsombepaling van het contactverbod af te halen, dan wel te matigen: de wijze waarop de man zich uit komt het hof grenzeloos over; hij lijkt nauwelijks bereid of in staat zich daarin te beperken, als aan hem wat betreft zijn wijze van uiten niet nadrukkelijk grenzen gesteld worden.
Dit betekent dat grief 3 slaagt. Aan grief 1 komt geen zelfstandige betekenis toe, de grieven 4 en 5 falen.
De vordering in reconventie: de omgangsregeling
7.6.
De man vordert nakoming van de door de rechtbank bij beschikking van 20 december 2017 vastgestelde omgangsregeling, op straffe van verbeurte van dwangsommen bij niet nakoming. Inmiddels is de vrouw van die beschikking in hoger beroep gekomen en heeft het hof deze kwestie ook behandeld ter gelegenheid van de comparitie die in de onderhavige zaak werd belegd. De minderjarige, [de minderjarige] , is sedert 14 juni 2016 onder toezicht gesteld. De gezinswerkers die deze ondertoezichtstelling uitvoeren, zijn bij de zaak betrokken en waren ook aanwezig tijdens de comparitie. De zaak is complex: [de minderjarige] is sedert 11 juni 2018 ook met spoed uit huis geplaatst. Een van de redenen waarom de gezinswerkers nog geen uitvoering hebben kunnen geven aan het invullen van contacten tussen de man en [de minderjarige] , is de ernstig verstoorde verstandhouding tussen de man en de gezinswerkers. Tijdens de comparitie hebben de man en de gezinswerkers nadrukkelijk besloten en toegezegd een herstart te maken met hun contact. Van daaruit kan worden toegewerkt naar omgang tussen de man en [de minderjarige] . Ter comparitie is ook gebleken dat er nog een geschil in hoger beroep aanhangig is tussen partijen en wel inzake het hoofdverblijf van [de minderjarige] , zaaknummer: 200.244.596/01. Het hof heeft besloten de omgangskwestie, zaaknummer 200.236.096, aan te houden en deze kwestie op een later tijdstip verder te behandelen, tezamen met het geschil inzake het hoofdverblijf.
Uit al deze ontwikkelingen volgt dat de kwestie van de omgang tussen de man en [de minderjarige] in de bodemprocedure nader zal moeten worden besproken en beoordeeld, in samenhang ook met de kwesties van de uithuisplaatsing en het hoofdverblijf van [de minderjarige] . De vordering van de man in het onderhavige kort geding kan niet worden toegewezen, grief 6 faalt. Het vonnis van de voorzieningenrechter dient in dit opzicht te worden bekrachtigd.
Proceskosten
7.7.
Het hof ziet aanleiding de proceskosten in hoger beroep aldus te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet ook geen aanleiding terzake de kosten in eerste aanleg anders te beslissen dan de voorzieningenrechter.

8.De uitspraak

Het hof:
in conventie:
vernietigt het vonnis in kort geding van 23 maart 2018 tussen de partijen gewezen, doch uitsluitend voor zover daarin onder 6.1. een verbod aan de man is opgelegd zich gedurende zes maanden na betekenis van het vonnis te begeven naar en/of zich te bevinden in het gebied in een straal van honderd meter rondom het adres [adres] te [plaats] ;
in conventie en reconventie:
bekrachtigt het voornoemde vonnis voor het overige;
wijst het meer of anders gevorderde af;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het hoger beroep
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.J. Witkamp, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 september 2018.
griffier rolraadsheer