6.2.Het gaat in deze zaak in hoger beroep om het volgende.
a. Op 6 februari 2007 hebben [de vennootschap 2] (hierna: [de vennootschap 2] ), een Nissandealer en [appellante] een huurkoopovereenkomst, getiteld Autofinancieringsovereenkomst, met elkaar gesloten (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst houdt onder meer in dat de dealer aan [de vennootschap 2] een auto van het merk Nissan verkoopt en aflevert tegen een aankoopbedrag € 33.218,20, dat (aangezien sprake is van huurkoop:) de eigendom van de auto door die dealer wordt voorbehouden totdat sprake is van algehele betaling van wat [de vennootschap 2] uit hoofde van de overeenkomst is verschuldigd, en dat de dealer de voorbehouden eigendom van de auto overdraagt aan [appellante] . Voorts is in de overeenkomst bepaald dat het aankoopbedrag door [de vennootschap 2] aan [appellante] moet worden betaald in 59 maandelijkse termijnen van € 553,62 en een slottermijn van € 554,62. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [appellante] van toepassing verklaard (productie 9 bij conclusie van repliek).
Eveneens op 6 februari 2007 is de auto afgeleverd aan [de vennootschap 2] en is het kenteken van de auto op naam van [geïntimeerde] gesteld. [geïntimeerde] kreeg feitelijk de beschikking over de auto.
Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en de aflevering van de auto was [geïntimeerde] werknemer van [de vennootschap 2] . Daarnaast was hij gevolmachtigde van [de vennootschap 2] en als zodanig volledig bevoegd om [de vennootschap 2] te vertegenwoordigen.
De vader van [geïntimeerde] was destijds enig aandeelhouder en enig bestuurder van [de vennootschap 2] . Op [datum overlijden vader van geïntimeerde] 2009 is de vader van [geïntimeerde] overleden.
Sinds 17 september 2008 is [geïntimeerde] enig aandeelhouder en enig bestuurder van [de vennootschap 2] .
Op of omstreeks 29 april 2009 is volgens [geïntimeerde] de auto gestolen.
De auto was tegen diefstal verzekerd door tussenkomst van [de autoverzekeraar] . Op 3 juni 2009 heeft [de autoverzekeraar] aangekondigd dat uit hoofde van deze verzekering een bedrag van € 22.275,00 zou worden overgemaakt aan [de vennootschap 2] . Tussen partijen staat vast dat dit bedrag ook daadwerkelijk is betaald.
[geïntimeerde] heeft [appellante] destijds niet geïnformeerd over de diefstal van de auto, het indienen van een claim bij de autoverzekeraar en de ontvangst van de verzekeringsuitkering.
i. [appellante] heeft de door [de vennootschap 2] verschuldigde huurkooptermijnen over de periode tot en met januari 2009 steeds maandelijks via een automatische incasso geïncasseerd van de bankrekening van [de vennootschap 2] , zoals ook in de overeenkomst is voorgeschreven. Daarna heeft [appellante] , tot juli 2010, tevergeefs geprobeerd om de maandtermijnen via automatische incasso te incasseren. De laatste automatische incasso die is geslaagd dateert van 1 januari 2009. Na 1 januari 2009 heeft [de vennootschap 2] handmatig bedragen naar [appellante] overgeboekt op 15 april 2009 (drie termijnen), 16 juni 2009 (twee termijnen), 19 augustus 2009 (één termijn) en op 29 oktober 2009 (€ 1.971,61; dit bedrag omvat nagenoeg 3,5 termijnen). Daarna heeft [de vennootschap 2] niet meer aan [appellante] betaald (zie productie 16 bij conclusie van repliek).
[appellante] heeft in ieder geval op 29 mei 2009, 23 september 2009, 6 januari 2010 en 2 februari 2010 [de vennootschap 2] gemaand tot nakoming van haar verplichtingen uit de huurkoopovereenkomst.
Op 28 juni 2010 heeft [appellante] aan [de vennootschap 2] geschreven:
“
Op 14 juni j.l. hebben elkaar gesproken met betrekking tot de diefstal van uw auto (..). Zoals gevraagd, zou u mij p.o. het politie rapport toesturen en bewijs van de verzekering waaruit blijkt dat gelden zou hebben ontvangen om onze financiering mee af te betalen. Blijkbaar is dit niet mogelijk voor u om deze stukken op te sturen, echter deze termijn is inmiddels verstreken.
Volgens de algemene voorwaarden is geen onderpand meer en is de totale openstaande vordering opeisbaar en dient u p.o. € 16.383,26 aan ons over te maken (..)”
[appellante] heeft [de vennootschap 2] op 16 september 2010 gedagvaard voor de rechtbank Maastricht en betaling gevorderd van het volgens [appellante] op dat moment openstaande bedrag ter zake de niet nakoming van de verplichting tot maandelijkse betaling van de huurkooptermijnen van € 16.383,26, te vermeerderen met rente en kosten. Uit de dagvaarding blijkt dat [appellante] daartoe onder meer heeft gesteld dat het door [de vennootschap 2] op grond van de overeenkomst verschuldigde ineens opeisbaar is geworden.
De rechtbank heeft [de vennootschap 2] vervolgens bij vonnis van 3 november 2010 bij verstek veroordeeld tot betaling van de gevorderde hoofdsom ad € 16.383,26 en de gevorderde rente ad € 74,78 (in totaal: € 16.458,04), vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding. Daarnaast is [de vennootschap 2] veroordeeld in de proceskosten van € 905,89.
[de vennootschap 2] heeft geen verzet ingesteld tegen dit verstekvonnis. Het vonnis is daardoor onherroepelijk geworden. [de vennootschap 2] heeft niet voldaan aan het verstekvonnis.
Op 14 juli 2015 is [de vennootschap 2] failliet verklaard.
6.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] , samengevat, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 16.383,26 vermeerderd met rente en kosten.
6.2.2.[appellante] heeft haar vordering onder meer gegrond op, kort gezegd, bestuurdersaansprakelijkheid.
6.2.3.[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.