ECLI:NL:GHSHE:2018:3836

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
20-003182-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onthouden van zorg aan dieren en bedreiging van een inspecteur van de dierenbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het onthouden van zorg aan zijn dieren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 maart 2016 in de gemeente Gilze en Rijen de inspecteur van de dierenbescherming heeft bedreigd door te zeggen: 'Jij moet ook een kopje kleiner', terwijl hij een dreigende beweging met zijn hand maakte langs zijn keel. Dit gebeurde in het bijzijn van politieagenten en was het gevolg van de aankondiging dat zijn dieren in beslag zouden worden genomen vanwege verwaarlozing.

De verdachte werd eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten en had een justitieel verleden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof benadrukte de ernst van de bedreiging, vooral omdat het slachtoffer een inspecteur was die zijn publieke taak vervulde. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet dieren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003182-16
Uitspraak : 7 september 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 17 oktober 2016 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-054766-16 en 02-027489-15, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1965,
verblijvende te [verblijfadres] 58,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven postadres:
[postadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (parketnummer 02-054766-16) en ‘handelen in strijd met een in artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (parketnummer 02-027489-15) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 02-054766-16 ten laste gelegde. Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 02-027489-15 ten laste gelegde heeft zij zich voor wat de bewezenverklaring betreft gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Daarnaast heeft de verdediging in beide zaken een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd reeds omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-054766-16:hij op of omstreeks 14 maart 2016 in de gemeente Gilze en Rijen (te Hulten) ( [straatnaam] ), [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] opzettelijk dreigend mondeling de woorden toegevoegd: ‘Jij moet ook een kopje kleiner’, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of (daarbij/vervolgens) opzettelijk dreigend met zijn (rechter-)hand (van oor tot oor) een (af-)snijdend(e) beweging en/of gebaar gemaakt langs en/of ter hoogte van zijn keel, (daarbij) kijkend naar en/of in de richting van die [slachtoffer] ;
in de gevoegde zaak met parketnummer 02-027489-15:
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 27 oktober 2014 tot en met 11 december 2014 te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg, als houder van een of meer dieren, te weten een Tinker en/of drie, althans een Shetlandpony(‘s) en/of een ezel, aan dat/die dier(en) de nodige verzorging heeft onthouden, immers:
- hadden die Tinker en/of Shetlandpony(‘s) en/of ezel geen beschikking over een schone en/of droge ligplaats, en/of
- heeft hij, verdachte, nagelaten die Tinker en/of Shetlandpony(‘s) en/of ezel te voorzien van (voldoende) drinkwater en/of voedsel en/of
- had die ezel geen beschikking over een schuilplaats.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-054766-16 en in de zaak met parketnummer 02-027489-15 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 02-054766-16:hij op 14 maart 2016 in de gemeente Gilze en Rijen te Hulten ( [straatnaam] ), [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] opzettelijk dreigend mondeling de woorden toegevoegd: ‘Jij moet ook een kopje kleiner’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en daarbij opzettelijk dreigend een snijdende beweging gemaakt langs zijn keel, kijkend naar die [slachtoffer] ;
in de gevoegde zaak met parketnummer 02-027489-15:
hij meermalen, in de periode van 27 oktober 2014 tot en met 11 december 2014 te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg, als houder van dieren, te weten een Tinker, Shetlandpony’s en een ezel, aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden, immers:
- hadden die Tinker, Shetlandpony’s en ezel geen beschikking over een schone en/of droge ligplaats, en
- heeft hij, verdachte, nagelaten die Tinker, Shetlandpony’s en ezel te voorzien van voldoende drinkwater en voedsel en
- had die ezel geen beschikking over een schuilplaats.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de vorenbedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 02-054766-16 ten laste gelegde. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat bij aangever [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij van het leven zou worden beroofd. Weliswaar heeft de verdachte zich onvertogen jegens hem uitgelaten, doch hij heeft dat gedaan in een hevige emotionele gemoedstoestand omdat hem door [slachtoffer] , die optrad als inspecteur van de dierenbescherming, was medegedeeld dat zijn dieren in beslag werden genomen. De verdachte had niet het opzet om [slachtoffer] te bedreigen. Gelet op de grote politiemacht ter plaatse kon van een effectieve bedreiging evenmin sprake zijn, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 14 maart 2016 samen met zijn collega [collega-inspecteur] op hercontrole was op het terrein van de verdachte te Hulten. Naast beide inspecteurs van de dierenbescherming waren ook drie politieagenten ter plaatse. Toen de verdachte werd medegedeeld dat er twee geiten, een hond en vijf pups in beslag werden genomen, gaf de verdachte te kennen het daar niet mee eens te zijn en werd hij boos. Toen de verdachte wegliep, keek hij [slachtoffer] aan. Hij zei toen: ‘Jij moet ook een kopje kleiner!’ of woorden van soortgelijke strekking. [slachtoffer] stond op een afstand van ongeveer 1,5 meter van de verdachte verwijderd en zag dat de verdachte, toen hij deze woorden uitte, langs zijn keel een snijdende beweging maakte. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde en dat hij aangifte [collega-inspecteur] doen.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waren ook ter plaatse. Zij verklaarden dat de verdachte, nadat hem de inbeslagname van zijn dieren was aangekondigd, zich afreageerde op de eerst aanwezige medewerker van de inspectiedienst (het hof begrijpt: inspecteur [collega-inspecteur] ) door tegen hem te zeggen dat ‘er een kogel door zijn kop moest’. Na nogmaals te hebben medegedeeld dat de dieren toch in beslag genomen zouden worden, werd de verdachte ontzettend boos en rukte met geweld een hekwerk los. De verdachte riep naar [slachtoffer] dat ook hij ‘een kopje kleiner moest’ of woorden van gelijke strekking, waarbij hij een beweging met zijn arm maakte.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie verklaard dat hij kwaad was en mogelijk heeft gezegd ‘Jij moet ook een kopje kleiner’.
Het hof is van oordeel dat de geuite bewoordingen ‘Jij moet ook een kopje kleiner’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, in combinatie met het maken van een snijbeweging langs de keel – mede gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden dat [slachtoffer] zich in de directe nabijheid van de verdachte bevond, de verdachte erg boos was, hij reeds een bedreiging aan het adres van [collega-inspecteur] had geuit en zich (blijkens het met geweld losrukken van een hekwerk) agressief gedroeg –, van dien aard zijn geweest en onder zulke omstandigheden zijn verricht, dat daardoor bij [slachtoffer] in het algemeen de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte zijn dreigement ten uitvoer zou leggen en hij als gevolg daarvan mogelijk het leven zou laten. Deze handelwijze levert naar het oordeel van het hof een bedreiging op in de zin der wet. Dat er naast beide inspecteurs van de dierenbescherming ook nog enkele politieagenten ter plaatse waren, doet daar niet aan af.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde bedreiging heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-054766-16 ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het bewezen verklaarde van het in de zaak met parketnummer 02-027489-15 ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met een in artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onthouden van de nodige zorg aan zijn dieren en de bedreiging van [slachtoffer] , zijnde een inspecteur van de dierenbescherming. De verdachte heeft verzuimd om zijn dieren van een adequate lig- c.q. schuilplaats, voedsel en water te voorzien. Toen op 14 maart 2016 bij een hercontrole bleek dat de slechte situatie niet was verbeterd, heeft de dierenbescherming ingegrepen en de inbeslagneming van de dieren aangekondigd. De verdachte was het daar niet eens omdat hij vond dat er met de verzorging van zijn dieren niets mis was. Daarop heeft de verdachte een dreigement geuit aan het adres van inspecteur [slachtoffer] . Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Daarbij komt dat het slachtoffer, in zijn hoedanigheid van inspecteur, bezig was met zijn werk, namelijk het controleren van het dierenwelzijn. Personen met een publieke taak moeten in het belang van de naleving van wettelijke voorschriften kunnen functioneren, zonder daarbij geconfronteerd te worden met strafbaar gedrag zoals de verdachte heeft vertoond. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte zich van deze noodzaak onvoldoende doordrongen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 juli 2018, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdediging naar voren gebracht dat de huurwoning van verdachte in juni 2017 is ontruimd, daartegen een appelprocedure aanhangig is bij dit hof, de verdachte thans in een caravan in het bos verblijft en een zwerversuitkering geniet. In het kader van deze zaak is de verdachte een last onder dwangsom opgelegd ter voorkoming van recidive. De verdachte heeft dwangsommen verbeurd. De verdachte staat onder bewind en heeft schulden. Als dagbesteding helpt hij de zogenaamde Tilburgse broodpater met het verstrekken van voedsel aan minderbedeelden.
De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Naar ’s hofs oordeel komt daarin de ernst van het bewezen verklaarde in het geheel niet tot uitdrukking, zodat daarmee niet kan worden volstaan. Al het voorgaande leidt ertoe dat het hof zal overgaan tot oplegging van een taakstraf, hetgeen uiterst subsidiair door de verdediging is bepleit.
Alles afwegende acht het hof, evenals de politierechter en zoals gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 2.2, 8.11 en 12.3 van de Wet dieren, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-054766-16 en het in de zaak met parketnummer 02-027489-15 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. J. Huurman-van Asten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 7 september 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J. Huurman-van Asten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.