ECLI:NL:GHSHE:2018:3771

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
200.241.126_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling en de vereisten voor toelating

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de aanvraag van [appellante] voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Limburg had eerder, op 12 juni 2018, het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat [appellante] niet ontvankelijk is in haar verzoek. Dit is gebaseerd op het feit dat zij geen met redenen omklede verklaring heeft overlegd die aantoont dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling. Het hof benadrukt dat de wetgever verlangt dat de schuldenaar een poging doet om met schuldeisers tot een regeling te komen voordat een verzoek tot schuldsanering kan worden ingediend. Het hof heeft ook opgemerkt dat de schuldenlijst van [appellante] onduidelijkheden vertoonde, zoals dubbele vermeldingen van schulden en inconsistenties in de totale schuldenlast. Ondanks de erkenning van de vooruitgang die [appellante] heeft geboekt in haar persoonlijke situatie, zoals het vinden van werk, was het hof van mening dat de vereiste voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling niet waren vervuld. Het hof heeft daarom [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 13 september 2018
Zaaknummer : 200.241.126/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/246788/FT RK 18-165
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
[appellante] ,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. D.M. Gijzen te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 12 juni 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 juni 2018, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing is.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2018. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Gijzen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 mei 2018;
- het procesdossier van de eerste aanleg, als op 29 juni 2018 ingekomen.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe, mede vanwege de met [appellante] besproken psychische problemen die zij ervaart, op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
Het minnelijk traject
3.4.
In het kader van het ingestelde hoger beroep dient het hof de zaak geheel opnieuw en ex nunc beoordelen. De beoordeling door het hof is derhalve niet beperkt tot een (her)beoordeling van het vonnis waarvan beroep op basis van de grieven.
3.5.
Uit artikel 285 lid 1 aanhef en onder f Fw moet worden afgeleid dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de schuldenaar een poging doet om aan zijn schuldeisers een buitengerechtelijke schuldregeling aan te bieden. Indien de schuldenaar niet tot een buitengerechtelijke schuldregeling is gekomen, dient het verzoekschrift een met redenen omklede verklaring te bevatten dat daartoe geen reële mogelijkheden bestaan.
3.5.1.
Uit de memorie van toelichting van de Wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (kamerstukken 29 942 nr. 3 vergaderjaar 2004-2005) valt op te maken dat dit wetsvoorstel onder andere ertoe strekt de regeling van de sanering van schulden van natuurlijke personen te vereenvoudigen en de toegang tot de schuldsaneringsregeling beter te beheersen. Aan de wetgever heeft bij deze wijziging onder meer voor ogen gestaan dat bij economische tegenwind juist klemt het sociaal-maatschappelijke belang, dat de schuldsaneringsregeling ook daadwerkelijk bereikbaar blijft voor wie te goeder trouw is en voor wie oprecht en actief (maar tevergeefs) heeft geprobeerd om met zijn schuldeisers tot een schikking te komen en voor wie aldus in een benarde schuldenpositie geen andere keuze overblijft dan een beroep op de rechter te doen. Voor deze groep schuldenaren is de schuldsaneringsregeling oorspronkelijk bedoeld en voor die groep wordt de toegang tot die regeling ook in het nieuwe stelsel niet belemmerd. Strenge toelatingscondities zijn een manier om de schuldenaar tot het uiterste te laten gaan bij zijn poging om een minnelijke regeling te bereiken.
3.5.2.
Het hof is van oordeel dat [appellante] niet ontvankelijk is in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, nu geen sprake is van een voldoende met redenen omklede verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 aanhef onder f Fw. Het hof verwijst in dat verband naar de 285-verklaring van [appellante] :
“Hierbij verklaart [casemanager] , Casemanager, werkzaam voor KB Limburg, te [vestigingsplaats] ,
dat er geen reële mogelijkheden zijn dat de verzoeker tot een buitengerechtelijke schuldregeling komt met haar crediteuren. De schuldbemiddelingsinstantie, te weten KB Limburg, NULL. De verzoeker heeft de rechtbank om oplegging van een dwangakkoord aan de weigerachtige crediteuren verzocht, maar dit is niet toegekend”.
Het hof overweegt dat de schuldsaneringsregeling niet van toepassing kan worden verklaard zonder een met redenen omklede verklaring dat de schuldenaar tevergeefs pogingen heeft ondernomen om met zijn schuldeisers tot een minnelijk vergelijk te komen.
3.5.3.
Naar het oordeel van het hof ontbreekt, zoals hiervoor al werd overwogen, een verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 aanhef en sub f Fw. Aan de formele vereisten is niet voldaan. Dat de verklaring na de hiervoor weergegeven tekst voorts nog inhoudt:
“tevens verklaart zij dat de verzoeker ten tijde van het opstellen van dit verzoek over de navolgende aflossingsmogelijkheden beschikt: In de minnelijke regeling: € 26,84 per maand; In de wettelijke schuldsaneringsregeling: naar schatting € 0,00 per maand.“, doet aan dit oordeel niet af. Naar het oordeel van het hof volgt uit de in de schuldenlijst onder ‘aanbod’ voorkomende opmerkingen: ‘niet ingestemd’ dan wel ‘geen aanbod gedaan’ dan wel ‘niet gereageerd’ dat niet vastgesteld kan worden dat aan alle schuldeisers een aanbod is gedaan. Van hetgeen naar zeggen van [appellante] wel in het kader van het minnelijk traject zou zijn verricht heeft zij naar het oordeel van het hof onvoldoende verificatoire bescheiden weten te produceren.
3.5.4.
Voorts is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de schuldenpositie van [appellante] op het moment van indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank voldoende inzichtelijk is gemaakt. Het hof verwijst in de eerste plaats naar de door de Kredietbank Limburg opgestelde crediteurenlijst, behorende bij de 285-verklaring van 7 februari 2018, waaruit blijkt dat [appellante] een totale schuld zou hebben van € 47.775,89, terwijl uit de brief van de Kredietbank van 15 december 2017 sprake zou zijn van een totale schuldenlast van [appellante] van € 35.397,89.
Voorts is het gebleken dat in de crediteurenlijst van [appellante] de vordering van DUO van
€ 7.775,89 en de vordering van de ABN/AMRO bank van € 1.043,-- tweemaal voor exact hetzelfde bedrag in de lijst is opgenomen. Het hof merkt daarbij op dat eventuele aftrek van deze bedragen van het hoogste vermelde totaalbedrag ook nog niet leidt tot een verklaring van het verschil tussen de vermelde verschillende totaalbedragen.
3.6.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, [appellante] op grond van het bepaalde in artikel 285 lid 1 sub f Fw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling komt het hof (formeel) niet toe aan de beantwoording van de vragen of voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en of [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zal trachten zoveel mogelijk gelden voor de boedel te vergaren. Ten overvloede overweegt het hof evenwel als volgt.
3.7.
Het hof constateert dat ook de juistheid van de ontstaansdata van een aantal schulden in de verklaring ex artikel 285 Fw niet definitief vast is komen te staan. Als ontstaansdatum wordt bij acht schulden 1 januari van een bepaald jaar vermeld zodat het hof aanneemt dat het hier fictieve ontstaansdata betreft. Correcte ontstaansdata op basis van een betrouwbaar kompas in de vorm van een deugdelijk opgestelde crediteurenlijst zijn essentieel voor een oordeel inzake het al dan niet te goeder trouw ontstaan van schulden in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering.
Een dergelijk oordeel is in deze zaak onmogelijk vanwege de vermelde onvolkomenheden. In andere woorden: bedoelde onvolkomenheden staan aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg omdat in elk geval ook niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat wel voldaan is aan het vereiste van artikel 288 lid 1 onder b Fw.
3.8.
In het kader van de grieven tegen het oordeel van de rechtbank heeft [appellante] opgemerkt dat dient te worden getoetst of aannemelijk is dat psychosociale problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Zij heeft daarbij aangevoerd dat uit de brief van de psycholoog d.d. 27 maart 2018 wel degelijk blijkt dat de psychische problemen van [appellante] momenteel beheersbaar zijn in die zin dat zij voldoende stabiel wordt geacht om de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen.
Naar het ten overvloede oordeel van het hof wijzen echter de verschillende in het dossier aanwezige rapportages steeds op een (nog) langdurig behandeltraject. Van het uitbehandeld zijn is naar het oordeel van het hof geen sprake. Een recente verklaring van een medisch deskundige waaruit blijkt dat de psychosociale problemen zodanig beheersbaar zijn dat [appellante] zich staande kan houden in maatschappelijk opzicht en dat voldoende hulp en/of een sociaal vangnet gerealiseerd is, ontbreekt. [appellante] heeft weliswaar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aangekondigd alsnog een (nadere) verklaring te zullen overleggen (vóór datum uitspraak), maar een dergelijke nadere medische verklaring heeft het hof niet meer ontvangen.
3.9.
Bij al het voorgaande wil het hof desalniettemin nog benadrukken dat [appellante] zeker op de goede weg is. In dat opzicht verdient vermelding het feit dat [appellante] een baan voor onbepaalde tijd voor 25 uur per week zou hebben bij de belastingdienst.
Dat de behandelingen voor de psychosociale problematiek van [appellante] deels al vruchten hebben afgeworpen is mooi. Dat [appellante] nu ook doende zal kunnen zijn met diepgaander onderzoek naar de achterliggende problematiek is nog beter. Alles ten behoeve van het op termijn mogelijk maken van een mogelijke toelating tot de wettelijke schuldsanering.
3.10.
Gelet op het bovenstaande zal het hof [appellante] niet-ontvankelijk verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2018.