ECLI:NL:GHSHE:2018:3760

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
200.240.006_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot de ouders en de gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] is verlengd. De vader, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om de beschikking gedeeltelijk te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, of in ieder geval voor een kortere periode toe te wijzen. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) zijn van mening dat een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder op dit moment nog niet mogelijk is en dat de situatie zorgvuldig moet worden voorbereid met behulp van een 6-fasenplan.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 augustus 2018, waarbij de vader, de GI, de moeder en de pleegmoeder aanwezig waren. De minderjarige is ook gehoord, en het hof heeft de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven. De vader stelt dat de moeder en hij in staat zijn om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen, terwijl de GI en de moeder van mening zijn dat de thuissituatie bij de vader onduidelijk is en dat hij hulpverlening afwijst.

Het hof overweegt dat de wettelijke vereisten voor de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing zijn voldaan. De GI heeft geen zicht op de thuissituatie van de vader, en zowel de moeder als de GI zijn van mening dat een thuisplaatsing op dit moment niet mogelijk is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 8 maart 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 13 september 2018
Zaaknummer : 200.240.006/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/244960 / JE RK 18-27
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
de gecertificeerde instelling,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- mevrouw [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 mei 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking – naar het hof begrijpt – gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende, primair het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen, subsidiair het inleidend verzoek van de GI toe te wijzen voor de duur van vier maanden om gedurende die periode onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor thuisplaatsing met inzet van hulpverlening binnen het gezin van de moeder, dan wel binnen het gezin van de vader, althans een voorziening te treffen welke het hof rechtens juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 juli 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen en voormelde beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Brinkman;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de moeder;
- de pleegmoeder (tevens oma moederszijde).
Tevens is als toehoorder annex informante verschenen mevrouw [informante] van [jeugdzorg] Jeugdzorg.
2.3.1.
De raad was niet ter zitting aanwezig.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Er zijn geen nadere stukken ingekomen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder met de vader is op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
Na eerder al van 2 oktober 2007 tot 2 oktober 2010 onder toezicht van de GI te hebben gestaan, staat [minderjarige] sinds 10 februari 2011 onafgebroken onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is bij de bestreden beschikking verlengd tot 8 maart 2019.
3.3.
[minderjarige] verblijft sinds april 2017 – en sinds 24 mei 2017 krachtens een daartoe strekkende machtiging uithuisplaatsing – bij de pleegmoeder, zijnde oma moederszijde.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd met ingang van 8 maart 2018 tot 8 maart 2019.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder, dan wel de vader, is in staat de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen, indien zij de hulpverlening krijgen zoals die thans bij de pleegmoeder is ingezet. De moeder heeft met haar partner een stabiele situatie gecreëerd en [minderjarige] verblijft nu ook al iedere dag bij de moeder. [minderjarige] heeft bij de vader aangegeven dat zij niet langer bij de pleegmoeder (die tevens haar oma is) wil wonen maar bij de moeder. De situatie bij de pleegmoeder is niet in het belang van [minderjarige] . De pleegmoeder heeft [minderjarige] uitgescholden en zij heeft gedreigd met een pak slaag als [minderjarige] niet zou luisteren. Indien een thuisplaatsing bij de moeder niet mogelijk is, is de vader bereid en in staat om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen.
In elk geval dient de machtiging uithuisplaatsing niet voor twaalf maanden te worden verleend. Op grond van het zogenoemde 6-fasenplan zou [minderjarige] in december van dit jaar immers al vier dagen per week bij de moeder verblijven.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Bij de moeder is nog geen sprake van een stabiele situatie nu de moeder een baan heeft met wisselende diensten en er naast haar partner, nog drie volwassen mannen bij haar in huis wonen die eveneens banen met wisselende, onregelmatige, diensten hebben. [minderjarige] verblijft in het weekend bij de moeder en daarnaast soms ook een extra dag opdat de pleegmoeder wat wordt ontlast. De moeder en [minderjarige] willen graag dat [minderjarige] weer thuis, bij de moeder, komt wonen. Volgens de moeder en de GI is het daarvoor op dit moment echter nog te vroeg en dient een thuisplaatsing in een zorgvuldig tempo plaats te vinden. Om de thuisplaatsing in gang te zetten is een zogeheten 6-fasenplan opgesteld, dat, naar gelang de stand van zaken op dat moment, zo nodig in het belang van [minderjarige] steeds kan worden bijgesteld. Door dit plan wordt steeds inzichtelijker of de moeder [minderjarige] de opvoeding kan bieden die zij nodig heeft. [minderjarige] is recentelijk gediagnosticeerd met narcolepsie, kataplexie en psychiatrische problematiek, waardoor zij, meer dan andere kinderen van haar leeftijd, een specifieke en specialistische opvoeding nodig heeft.
De GI heeft geen zicht op de thuissituatie van de vader. Doordat de hulpverlening niet bij de vader thuis mag komen, wordt ook niet duidelijk of hij [minderjarige] de voor haar noodzakelijke opvoeding kan bieden. Bij gesprekken over [minderjarige] is de vader niet aanwezig. Ook informeert hij niet naar [minderjarige] en hij wijst hulpverlening stelselmatig af.
De pleegmoeder en [minderjarige] hebben het voorval waarbij [minderjarige] ’s avonds niet bereikbaar was en waarbij de pleegmoeder vanuit haar emoties heeft gereageerd met elkaar besproken.
3.8.
De moeder brengt ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren. Zij wil graag dat [minderjarige] weer thuis komt wonen, maar het moet wel goed worden voorbereid en er moet niets worden overhaast. De moeder wil, opdat een en ander goed wordt voorbereid en niets wordt overhaast, het hiervoor opgestelde “6-fasenplan” volgen.
3.9.
De pleegmoeder brengt ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren. Het gaat heel goed met [minderjarige] . Wel moet [minderjarige] zich aan de regels van de pleegmoeder houden en dat vindt zij niet altijd leuk.
3.10.
Mevrouw [informante] , van [jeugdzorg] Jeugdzorg, heeft desgevraagd ter zitting onder meer nog naar voren gebracht, dat aan de totstandkoming van meergenoemd “6-fasenplan” een zorgvuldige inventarisatie en diagnose is vooraf gegaan met daarbij heel veel gesprekken.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.4.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof overweegt hiertoe het volgende. Zowel de moeder als de GI is van mening dat een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder op dit moment nog niet mogelijk is. De thuisplaatsing dient op een zorgvuldige wijze en in een zorgvuldig tempo plaats te vinden, waarbij het “6-fasenplan” dient te worden doorlopen, aldus ook de moeder en de GI. Op de thuissituatie bij de vader is geen zicht en hij wijst hulpverlening stelselmatig af. Hierdoor is en wordt niet duidelijk of de vader in staat is om [minderjarige] de voor haar noodzakelijke opvoeding te bieden.
3.11.5.
Het hof ziet geen aanleiding om de termijn waarvoor de machtiging uithuisplaatsing is verleend te verkorten. Alvorens van een volledige thuisplaatsing sprake kan zijn dient het “6-fasenplan” te zijn doorlopen. Afhankelijk van het verloop kan het tempo waarin de fasen worden doorlopen, worden aangepast. Overigens kan de GI de uithuisplaatsing eerder beëindigen, indien en zodra de volledige thuisplaatsing is gerealiseerd.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.D.M. Lamers en K.A. Boshouwers en is op 13 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.