ECLI:NL:GHSHE:2018:3759

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
200.241.928_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2018, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kinderen is verlengd. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J.J.A. Hendriks, verzoekt de beschikking te vernietigen en de gecertificeerde instelling (GI) te veroordelen tot vergoeding van zijn kosten voor rechtsbijstand. De GI, vertegenwoordigd door meerdere medewerkers, verzoekt het beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen, en de beschikking te bekrachtigen. De moeder steunt het verzoek van de vader en stelt dat de uithuisplaatsing is gebaseerd op verouderde informatie.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 augustus 2018, waarbij de vader, de GI en de moeder hun standpunten toelichtten. De kinderen zijn sinds 7 april 2017 onder toezicht van de GI en zijn op 20 maart 2018 uit huis geplaatst. De vader betwist dat hij niet in staat is om voor de kinderen te zorgen en stelt dat hij bereid is om hulp te aanvaarden. De GI heeft echter zorgen over de opvoedvaardigheden van beide ouders en stelt dat een thuisplaatsing bij de vader momenteel niet mogelijk is.

Het hof overweegt dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van beide ouders en dat er een onderzoek loopt naar de mogelijkheden voor een eventuele plaatsing bij de vader. Het hof besluit de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de kosten van het geding in beide instanties worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 13 september 2018
Zaaknummer : 200.241.928/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/332446 / JE RK 18-457
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J.J.A. Hendriks,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
de gecertificeerde instelling,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de GI te veroordelen tot vergoeding van de aan de zijde van de vader opgekomen kosten voor rechtsbijstand in deze procedure.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juli 2018, heeft de GI verzocht het door de vader ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 juli 2018, heeft de moeder verzocht te beslissen conform het verzoek van de vader.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. H.S.M. Vogelaar namens zijn kantoorgenoot mr. Hendriks;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] , mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 3] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. L. Cilissen.
2.4.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 10 juli 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
3.2.
De kinderen staan sinds 7 april 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 7 april 2019.
3.3.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 20 maart 2018 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg, dan wel accommodatie jeugdhulpaanbieder.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, kort gezegd, de aan de GI verleende machtiging verlengd tot uiterlijk 7 oktober 2018 en iedere verdere beslissing op het verzoek aangehouden..
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De vader ontkent niet dat binnen het gezin van de moeder een complex aan problemen speelt. Zowel de vader als de moeder is echter bereid om met hulpverlening naar adequate oplossingen te zoeken zodat een uithuisplaatsing niet nodig is.
De moeder heeft tijdens het incident met haar oudste dochter [oudste dochter van de moeder] verantwoord gehandeld. Ten onrechte is de conclusie getrokken dat de moeder niet meer tegen de situatie was opgewassen en dat er gevaar voor de veiligheid, het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen zou dreigen. Negatieve punten, die inmiddels tot het verleden behoren, hebben invloed gehad op het besluit tot een uithuisplaatsing. Voor dit incident waren er geen twijfels en was een uithuisplaatsing niet aan de orde.
De vader heeft de kinderen na het incident keurig opgevangen, zodat onderzocht had moeten worden of dit een structurele oplossing zou kunnen zijn. Voor een thuisplaatsing van de kinderen bij de vader hoeft het onderzoek van Keinder niet te worden afgewacht. De vader heeft de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] in het verleden immers al langere tijd op zich genomen. De vader betwist dat hij niet is opgewassen tegen de moeder, alsook dat hij niet tegen de zorg en opvoeding van de kinderen bestand zou zijn. De vader is bereid zich te laten begeleiden, ook als dit betekent dat hij keuzes moet maken die tegen de wil van de moeder ingaan.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De GI heeft al lange tijd zorgen over de situatie van de kinderen. Omdat er vanaf januari 2018 zorgen waren over de veiligheid van de kinderen, was de GI in het geheim al bezig met een uithuisplaatsing. Het incident met [oudste dochter van de moeder] heeft het noodzakelijk gemaakt om direct in te grijpen. Vanwege de veiligheid van de kinderen is een thuisplaatsing bij een van de ouders op dit moment niet mogelijk. De GI had destijds ook zorgen over de plaatsing van [minderjarige 1] bij de vader. De ouders hebben weinig probleeminzicht en de problemen worden toebedeeld aan de problemen van de kinderen, terwijl een groot deel van de problemen van de kinderen inherent zijn aan de dynamiek en de problematiek in de thuissituatie en de individuele problematiek van de ouders. Zolang de hulpverlening gericht is op de problematiek van de kinderen werken de ouders goed samen, maar het bespreken van andere zorgen wordt door de moeder gezien als kritiek waarna zij in discussie gaat of boos wordt.
Keinder is op dit moment aan het onderzoeken of plaatsing bij de vader op termijn en eventueel met voorwaarden mogelijk is. Het is belangrijk dat Keinder dit onderzoek kan afronden. Volgens Vraagkracht, de organisatie die de omgangsmomenten begeleid, kan de vader alleen met heel intensieve begeleiding de drie kinderen opvoeden.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder steunt de vader in zijn verzoek in hoger beroep. De uithuisplaatsing is gebaseerd op oude en niet relevante gegevens. De moeder heeft adequaat gereageerd ten aanzien van het incident met [oudste dochter van de moeder] . Omdat de kinderen op dat moment veilig bij de vader verbleven, was de uithuisplaatsing niet nodig. De moeder begrijpt dat er op dit moment twijfels bestaan over de vraag of zij de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich kan nemen, maar de vader is hiertoe met ondersteuning wel in staat. De ouders zijn leerbaar en staan open voor hulpverlening.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat in haar thuissituatie sprake is van onrust en problemen en zij begrijpt dat de GI op dit moment twijfels heeft over de vraag of de moeder in staat is om de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. In zoverre kan de moeder de uithuisplaatsing van de kinderen billijken. Zij is echter met de vader van mening dat een plaatsing van de kinderen bij de vader wel tot de mogelijkheden behoort en zij ondersteunt dit verzoek van de vader. Op grond van hetgeen de vader hieromtrent naar voren gebracht zal het hof het petitum van het beroepschrift lezen als een verzoek om de kinderen bij de vader te plaatsen, nu een thuisplaatsing bij de moeder thans niet mogelijk is.
3.9.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat sprake is van zorgen over de opvoedvaardigheden van beide ouders. Verder is er zowel bij de kinderen als bij de ouders sprake van (ernstige) problematiek. Keinder is zeer recent een onderzoek gestart naar de opvoedvaardigheden van de ouders en de mogelijkheid om de kinderen – eventueel met voorwaarden – bij de vader te plaatsen. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat eerst de uitkomst van dit onderzoek wordt afgewacht, zodat vervolgens een weloverwogen beslissing kan worden genomen over een eventuele thuisplaatsing van de kinderen bij de vader.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.11.
Gelet op de aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2018;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, L.Th.L.G. Pellis en K.A. Boshouwers en is op 13 september 2018 uitgesproken in het openbaar door mr. L.Th.L.G. Pellis in tegenwoordigheid van de griffier.