ECLI:NL:GHSHE:2018:3752

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
200.214.511_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesvolmacht in hoger beroep met betrekking tot een borgstelling en vordering uit Turkse rechterlijke uitspraak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil over een procesvolmacht en een borgstelling die [appellant] heeft afgegeven in verband met een verkoop van een zomerhuis in Turkije. De rechtbank had de vordering van [appellant] afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat hij mr. N. Türkkol had opgedragen om de procedure in Nederland te starten.

In hoger beroep heeft mr. Türkkol vijf grieven aangevoerd, waarbij hij stelt dat er mondelinge opdracht is gegeven door [appellant] voor de procedure. Het hof heeft echter geoordeeld dat mr. Türkkol onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn procesvolmacht. De akte van volmacht die hij heeft overgelegd, biedt volgens het hof geen voldoende bewijs dat hij de vereiste procesvolmacht heeft gekregen van [appellant].

Het hof heeft de grieven van mr. Türkkol verworpen en het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Dit betekent dat de vordering van [appellant] niet wordt toegewezen en dat hij in de proceskosten in hoger beroep wordt veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 11 september 2018 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.214.511/01
arrest van 11 september 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , Turkije,
appellant,
advocaat: mr. N. Türkkol te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. O.J.W. Reijnders te ’s-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 april 2017 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg (kanton, locatie Maastricht) gewezen vonnis van 11 januari 2017 tussen appellant – [appellant] – als eiser en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 5203860\CV EXPL 16-6304)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
[geïntimeerde] bezat in Turkije een zomerhuis. [geïntimeerde] heeft de zonen van [appellant] , genaamd [zoon 1 van appellant] en [zoon 2 van appellant] , opdracht gegeven zijn zomerhuis te verkopen. [zoon 1 van appellant] en [zoon 2 van appellant] hebben in 2006 een deel van de verkoopopbrengst (55.700 TL) verduisterd.
[zoon 2 van appellant] heeft zich op 23 juli 2006 verplicht tot het alsnog betalen van het niet aan [geïntimeerde] uitgekeerde deel van de verkoopopbrengst, te vermeerderen met rente. [zoon 2 van appellant] is die verplichting niet nagekomen. [geïntimeerde] heeft [zoon 2 van appellant] daarom gedagvaard voor de rechter in Turkije. De Turkse rechter heeft [zoon 2 van appellant] tot betaling veroordeeld.
[zoon 1 van appellant] heeft een promesse voor 248.401 TL (€ 100.000) en een borgstelling van [appellant] afgegeven aan de vader van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft [appellant] in februari 2010 aangesproken op grond van de borgstelling. [appellant] is bij de Turkse rechter een procedure begonnen. [appellant] heeft gesteld dat de handtekening op de borgstelling niet van hem is.
De Turkse rechter heeft bij vonnis van 15 januari 2011 bepaald dat [geïntimeerde] 41.328 TL (“kwade trouw schade”), 216 TL (proceskosten), 360 TL (advocaatkosten) en 20.664 TL (boete) moet betalen aan [appellant] . De Turkse rechter heeft dit vonnis bekrachtigd in hoger beroep bij arrest van 28 juni 2012.
3.2.
Mr. Türkkol heeft in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van hetgeen waartoe [geïntimeerde] overeenkomstig het vonnis van 15 januari 2011 (3.1 d) is veroordeeld. Dit leidt volgens mr. Türkkol tot een vordering van 60.397,25 TL (€ 21.972,33 op basis van een wisselkoers van 2,7488 op 7 januari 2015).
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vordering afgewezen en mr. Türkkol in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft in de kern overwogen dat niet is komen vast te staan dat [appellant] mr. Türkkol heeft opgedragen deze procedure in Nederland tegen [geïntimeerde] te beginnen.
3.4.
Mr. Türkkol heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van het gevorderde, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.5.
De grieven I, II en III lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Deze grieven zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter over de procesvolmacht. Mr. Türkkol heeft gesteld dat [appellant] , voordat de procedure in Nederland is gestart, samen met zijn advocaat in Turkije telefonisch contact heeft opgenomen met mr. Türkkol. Toen is hem “mondeling opdracht gegeven”, aldus mr. Türkkol. Mr. Türkkol heeft vervolgens, zo stelt hij, samen met de stukken een akte van volmacht gedateerd 19 februari 2015 ontvangen (productie bij memorie van grieven).
3.6.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep zijn verweren gehandhaafd. Hij voert aan dat [appellant] in Turkije heeft gesproken met de ouders van [geïntimeerde] , een taxichauffeur en de zwager van [geïntimeerde] . Tijdens dit gesprek heeft [appellant] gezegd geen weet te hebben van de procedure in eerste aanleg en de vordering uit het Turkse vonnis niet te hebben gecedeerd, aldus [geïntimeerde] . [geïntimeerde] voert verder aan dat [zoon 2 van appellant] in een gesprek met de vader van [geïntimeerde] heeft gezegd zelf de procedure te hebben aangevangen in verband met een schuld aan zijn advocaat in Turkije (bestreden vonnis, 4.1). [geïntimeerde] voegt hieraan toe dat een eventuele poging van zijn vader (zoals gesteld door mr. Türkkol) deze procedure tegen betaling te laten doorhalen niet meebrengt dat [appellant] opdracht heeft gegeven voor het starten van de procedure.
3.7.
Het hof is van oordeel dat mr. Türkkol tegenover deze gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn procesvolmacht. De productie bij memorie van grieven bestaat uit drie bladzijdes: een apostille, een “akte tot volmachtiging” (kennelijk een vertaling in de Nederlandse taal) en een document in de Turkse taal (kennelijk de oorspronkelijke tekst van de tweede bladzijde). Deze “akte” is ondertekend door twee “zaakwaarnemers”, kennelijk de Turkse advocaten van [appellant] in de procedures bij de Turkse rechter, die intussen beëindigd zijn. Daarvan gaat ook [geïntimeerde] uit. Uit de akte kan naar het oordeel van het hof niets anders worden afgeleid dan dat deze Turkse advocaten mr. Türkkol “volledig gemachtigd” hebben “om alle juridische procedures te behandelen met betrekking tot rechtszaken en tenuitvoerlegging van de procedures” ten behoeve van [appellant] en met betrekking tot de vorderingen “te innen van de schuldenaar” [geïntimeerde] . Het hof stelt vast dat in de akte niets is gezegd over uitlatingen of andere gedragingen van [appellant] die kunnen meebrengen dat hij aan de Turkse advocaten volmacht heeft verleend. Bij gebreke van een toelichting over de bevoegdheid van de Turkse advocaten is een door hen ondertekend document niet voldoende om aan te kunnen nemen dat mr. Türkkol de vereiste procesvolmacht heeft. Bij deze stand van zaken is de verklaring van mr. Türkkol over zijn telefoongesprek met [appellant] en de Turkse advocaten, waarin “hem mondeling opdracht” zou zijn gegeven, ook niet voldoende om een procesvolmacht te kunnen aannemen. Mr. Türkkol heeft niet toegelicht wat [appellant] heeft gezegd of gedaan waaruit een dergelijke volmacht zou kunnen worden afgeleid. Grieven I, II en III falen.
3.8.
De grieven IV en V hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven geen verdere beoordeling.
3.9.
De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden vonnis van 11 januari 2017 moet worden bekrachtigd. Mr. Türkkol zal in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld (voor salaris advocaat: 1 punt, tarief III € 1.391).

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt mr. Türkkol in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 716 voor vastrecht en op € 1.391 voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.G.W.M. Stienissen en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 september 2018.
griffier rolraadsheer