ECLI:NL:GHSHE:2018:3751

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
200.202.703_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over kennelijk onredelijk ontslag en de toepassing van de WWZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen Stichting JUZT, waarbij [appellante] stelt dat haar ontslag kennelijk onredelijk is. [appellante] was werkzaam als directieassistent en is op 30 juni 2015 ontslagen na een reorganisatie bij JUZT, die voortkwam uit de invoering van de nieuwe Jeugdwet. Het UWV had een ontslagvergunning verleend op basis van bedrijfseconomische redenen. [appellante] vordert een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is en een schadevergoeding van € 100.000,=.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was. De redenen voor het ontslag zijn door JUZT voldoende onderbouwd en de kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een valse reden voor het ontslag. Het hof wijst erop dat de functie van [appellante] niet uitwisselbaar was met andere functies binnen de organisatie, en dat de reorganisatie noodzakelijk was voor de continuïteit van de onderneming. Het hof bevestigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.202.703/01
arrest van 11 september 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. drs. J.C. Broekman te Breda,
tegen
Stichting JUZT,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Juzt,
advocaat: mr. D.A.C. Schreuder te Oosterhout (NB),
op het bij exploot van dagvaarding van 21 september 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 juni 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellante] als eiseres en Juzt als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4716229 CV EXPL 15-7933)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven van 27 december 2016 met 19 producties;
  • de memorie van antwoord van 4 april 2017 met 9 producties, genummerd 24 tot en met 32;
  • de akte zijdens [appellante] van 18 april 2017 met één productie;
  • de antwoordakte zijdens Juzt van 23 mei 2017 met twee producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

3.1.
Tegen de vaststeling van de feiten door de kantonrechter is geen grief gericht. Ook in dit hoger beroep kan daarom worden uitgegaan van de volgende feiten.
Juzt is een jeugdzorgaanbieder.
[appellante] is geboren op [geboortedatum] 1957. Zij is op 1 februari 2000 in dienst getreden bij een rechtsvoorgangster van Juzt (Stichting De Zuidwester) in een functie die is omschreven als directieassistent tegen laatstelijk een salaris van € 4.147,49 per maand, exclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Op de arbeidsovereenkomst was de CAO Jeugdzorg van toepassing.
Bij brief van 15 december 2014 heeft Juzt een ontslagvergunning bij het UWV Werkbedrijf (hierna aangeduid als “UWV”) aangevraagd voor [appellante] op grond van bedrijfseconomische redenen. De ontslagvergunning voor [appellante] is op 4 maart 2015 verleend.
Daarbij heeft het UWV onder meer overwogen:
“De reorganisatie is ingegeven door een aantal ontwikkelingen als direct gevolg van de invoering van de nieuwe Jeugdwet per 1 januari 2015. Vanaf 1 januari 2015 zullen uw activiteiten niet meer gesubsidieerd worden door de Provincie. De gemeentes zullen vanaf deze datum verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Jeugdwet. Wij begrijpen uit uw toelichting dat u als gevolg van deze transitie te maken heeft met zowel een wijziging in als een afname van uw hulpaanbod, welke afname volgens u bestaat uit een verminderde inkoop van 16% (€ 9 miljoen). De verminderde inkoop van 16% wordt door u uitvoerig onderbouwd aan de hand van een overzicht/onderbouwing financiële krimp en aan de hand van de contracten die u met diverse gemeenten heeft afgesloten. [...] Wij achten de door u gemaakte keuzes zoals geschetst in onderhavige aanvraag, ten aanzien van de bevordering van de doelmatigheid en weerbaarheid van uw bedrijfsvoering, noodzakelijk voor het waarborgen van de continuïteit van de onderneming en de werkgelegenheid van uw werknemers, dan ook niet onredelijk. [...] Bij uw besluit om de functie van directie assistent te laten vervallen waardoor de arbeidsplaats van werknemer komt te vervallen, maakt u van deze u toekomende beleidsvrijheid gebruik. […] Ons is niet gebleken dat de reden voor het ontslag van werknemer daadwerkelijk is gelegen in een arbeidsconflict. Het toevoegen van een (gedeelte van) de taken behorend bij de functie van werknemer aan het takenpakket van de medewerkers werkzaam als secretariaatsmedewerker A, behoort tot de beleidsvrijheid die u als ondernemer heeft om, in geval van werkvermindering, keuzes te maken omtrent het laten vervallen van arbeidsplaatsen. [...] Gesteld noch gebleken is dat de functie van werknemer onderling uitwisselbaar is met enige andere functie binnen de onderneming. [...] Wij verlenen u hierbij toestemming om de arbeidsverhouding met werknemer op te zeggen.”
Bij brief van 25 maart 2015 heeft Juzt de arbeidsovereenkomst beëindigd door middel van opzegging per 30 juni 2015. Vanaf 5 januari 2015 was [appellante] vrijgesteld van haar verplichting tot het verrichten van werkzaamheden.
Aan [appellante] is met ingang van 1 juli 2015 een WW-uitkering toegekend van € 3.008,42 bruto per maand en vanaf 1 september 2015 van € 2.808,= bruto per maand. Zij heeft gedurende 38 maanden aanspraak op een WW-uitkering. Met ingang van 3 december 2015 ontvangt [appellante] echter een uitkering op grond van de Ziektewet. Ten tijde van de comparitiezitting in eerste aanleg had zij weer een WW-uitkering.
Op grond van de CAO is aan [appellante] een wachtgeld toegekend. De gekapitaliseerde waarde van de door Juzt aan [appellante] toegekende wachtgeldaanspraak bedraagt € 12.124,65 bruto.
Op grond van het sociaal plan dat Juzt heeft afgesloten met de vakbonden heeft [appellante] aanspraak op een mobiliteitsbudget van maximaal € 5.000,= inclusief BTW. Juzt heeft hiervoor een traject ingekocht bij Randstad. [appellante] heeft begeleiding gekregen van een consultant van Randstad. Nadat deze had aangegeven [appellante] nog niet klaar te achten voor een nieuwe werkkring is het traject gesloten. Zij heeft vervolgens op kosten van Juzt begeleiding gekregen van een psycholoog, die zij zelf had uitgezocht om het ontslag te verwerken.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] een verklaring voor recht dat de opzegging van haar arbeidsovereenkomst door Juzt kennelijk onredelijk is, met veroordeling van Juzt tot betaling van een schadevergoeding van € 100.000,= en een vergoeding van de proceskosten, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Aan deze vordering heeft [appellante] kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de opzegging heeft plaatsgevonden om een valse, althans voorgewende reden en dat een te grote discrepantie bestaat tussen het belang van Juzt bij de opzegging en de gevolgen daarvan voor [appellante] zodat de opzegging kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7:681 BW zoals die bepaling luidde tot 1 juli 2015.
3.2.2.
Juzt heeft betwist dat de door [appellante] aangevoerde gronden voor het aannemen van kennelijke onredelijkheid bestaan. Voorts heeft Juzt verweer gevoerd tegen de verschuldigdheid en de omvang van de gevorderde schadevergoeding. Het verweer van Juzt zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende nader aan de orde komen.
3.2.3.
Nadat de kantonrechter een comparitie van partijen had gelast en gehouden, heeft zij in het eindvonnis van 22 juni 2016 geoordeeld dat het gegeven ontslag niet kennelijk onredelijk was, de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
[appellante] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, met daarbij de veroordeling van Juzt om aan haar terug te betalen hetgeen zij op grond van het vonnis in eerste aanleg al aan Juzt mocht hebben betaald.
3.4.
[appellante] heeft bij memorie van grieven aangevoerd dat zij met haar grieven beoogt om het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof merkt echter op dat slechts geschilpunten die door middel van een – ook voor de wederpartij als zodanig herkenbare – grief aan het hof zijn voorgelegd voor beoordeling in aanmerking komen. Het hof gaat om die reden voorbij aan de opmerking van [appellante] in haar inleiding op de grieven dat zij het geschil in volle omvang aan het hof voor wenst te leggen.
3.5.
Geen expliciete grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter (r.o. 3.9) dat niet is gebleken van het bestaan van een valse reden als bedoeld in artikel 7:681, lid 2, aanhef en onder a BW (oud). In de toelichting op grief I zou overigens gelezen kunnen worden dat [appellante] dit oordeel aanvecht door erop te wijzen dat met de aanstelling van een nieuwe medewerkster, direct volgend op het ontslag van [appellante] de functie van [appellante] feitelijk niet is vervallen en dat dus het laten vervallen van die functie een grond is die in werkelijkheid niet heeft bestaan. Het hof komt daar bij de beoordeling van grief I nader op terug.
3.6.
Het hof stelt vast dat ook geen grief is gericht tegen rechtsoverweging 3.11 en de eerste rechtsoverweging onder het nummer 3.12, in welke rechtsoverwegingen de kantonrechter heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat een verstoorde verhouding met de heer [leidinggevende] de daadwerkelijke reden was om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [appellante] komt hier weliswaar in de toelichting op grief I kort op terug (nr. 77), maar spreekt daar slechts van een vermoeden dat zij heeft en dat zij niet hard kan maken. Het hof kan bij deze stand van zaken, mede gelet op de overige omstandigheden van dit geval, evenals de kantonrechter niet aannemen dat een verstoorde verhouding met haar leidinggevende de daadwerkelijke ontslaggrond is geweest.
3.7.
Evenmin heeft [appellante] een grief gericht tegen de tweede rechtsoverweging met het nummer 3.12, waarin de kantonrechter heeft overwogen dat niet is gebleken dat [appellante] is ontslagen omdat de directie van Juzt haar een te duur betaalde kracht vond. Voor zover [appellante] in de toelichting op grief I toch nog terugkomt op haar stellingname in eerste aanleg dat zij enkel en alleen vanwege de omvang van haar loonkosten is ontslagen, merkt het hof het navolgende op.
Wanneer de omvang van het loon dat [appellante] ontving een motief vormde voor de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst, dan past dat binnen de grond die Juzt aan het verzoek tot het geven van toestemming voor het ontslag heeft aangevoerd: kostenbeperking door krimp van het personeel. De keuze voor de functies die een ondernemer wil laten vervallen behoort in dat geval in beginsel tot de beleidsvrijheid van een ondernemer. In een dergelijk geval is het niet onredelijk dat een ondernemer bij de herinrichting van zijn bedrijf nut en noodzaak van werkzaamheden ter discussie stelt en probeert om de noodzakelijke werkzaamheden zo te organiseren dat zij op een zo goedkoop mogelijke wijze, dus met een minimum aan loonkosten, worden verricht. Dat Juzt met het oog op de besparing van loonkosten de keuze heeft gemaakt voor het laten vervallen van de functie van [appellante] past dan ook in de aangevoerde grond voor het ontslag. De omstandigheid dat de directie [appellante] een te duur betaalde kracht vond – zo dat feitelijk al juist zou zijn – levert op zichzelf beschouwd geen andere ontslaggrond op dan de grond die voor de opzegging is aangevoerd, maar past binnen de voor het ontslag aangevoerde reden.
3.8.
Grief I is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de aangevoerde reden voor het ontslag ook geen voorgewende reden is, omdat niet is gebleken dat de functie van [appellante] gelijk te stellen is met de functie van secretariaatsmedewerker A. Meer in het bijzonder richt de grief zich tegen de overwegingen die de kantonrechter onder 3.13 tot en met 3.16 aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd. Deze overwegingen betreffen met name het oordeel ten aanzien van het standpunt van [appellante] dat haar functie niet is vervallen, maar nu wordt uitgevoerd door een secretariaatsmedewerker A. Juzt heeft dit betwist.
3.9.
Ter toelichting op de grief wijst [appellante] op de navolgende omstandigheden:
  • reeds voordat sprake was van een reorganisatie heeft Juzt tevergeefs gepoogd de arbeidsovereenkomst te beëindigen;
  • Juzt gebruikt op verschillende momenten verschillende functie-omschrijvingen om te verhullen dat haar functie in feite dezelfde functie is als die van de cao-functie secretariaatsmedewerker A;
  • bij het aanvragen van de ontslagvergunning is de functie van [appellante] doelbewust als uniek omschreven, zodat ten onrechte geen afspiegeling met medewerkers op uitwisselbare functies heeft plaatsgevonden;
  • de functie van [appellante] is niet vervallen;
  • in juni 2015 is mevrouw [betrokkene] aangesteld in de cao-functie secretariaatsmedewerker A, maar materieel gaat het om dezelfde functie die [appellante] heeft vervuld (directiesecretaresse Raad van Bestuur), maar tegen een beloning die twee loonschalen lager ligt;
  • door aanstelling van mevrouw [betrokkene] is de wederindiensttredingsvoorwaarde, verbonden aan de ontslagvergunning, geschonden.
3.10.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Dat Juzt al vóór de reorganisatie heeft getracht de arbeidsovereenkomst te beëindigen is door Juzt weersproken. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat Juzt een eventueel bestaand voornemen dienaangaande in daden heeft omgezet, want niet gesteld of gebleken is dat Juzt al vóór de reorganisatie een ontslagvergunning heeft gevraagd aan het UWV of een tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst strekkend verzoek heeft ingediend bij de kantonrechter.
3.11.
De overige argumenten van [appellante] komen er op neer dat zij betwist dat de functie is vervallen, althans dat haar functie niet uniek was, maar uitwisselbaar met de functie van secretariaatsmedewerker A, zodat bij het aanvragen van een ontslagvergunning een afspiegeling had moeten plaatsvinden met uit dien hoofde werkzame medewerkers. [appellante] voert aan dat de uitwisselbaarheid van functies volgens de beleidsregels van het UWV (hoofdstuk 12, paragraaf 4) dient te worden beoordeeld aan de hand van een vijftal factoren, te weten: de functie-inhoud, de voor de functie vereiste kennis en vaardigheden, de benodigde competenties, de omstandigheden waaronder de te vergelijken functies dienen te worden uitgeoefend en het niveau en de beloning van de te vergelijken functies.
3.12.
Het hof overweegt nu op dit punt als volgt, waarbij het bij voorbaat drie algemene opmerkingen heeft.
In de eerste plaats dient bij de beoordeling van de uitwisselbaarheid van de functies uitgegaan te worden van de functieomschrijvingen zoals die door Juzt zijn gehanteerd. Deze bepalen immers welke eisen Juzt kan stellen aan de medewerker die de desbetreffende functie uitoefent. Daarbij is niet van belang of twee medewerkers in verschillende functies feitelijk hetzelfde werk uitvoeren. Zulks laat onverlet dat een werkgever aan deze medewerkers op grond van hun functieomschrijving andere eisen kan stellen ten aanzien van uit te voeren werkzaamheden.
In de tweede plaats acht het hof het niet van belang dat de functie “directieassistent” niet is omschreven in de toepasselijke cao. Het staat een werkgever vrij om voor specifieke taken en werkzaamheden, waarvoor geen passende functieomschrijving in een cao kan worden gevonden, een eigen functieomschrijving op te stellen.
Ten slotte merkt het hof in de derde plaats op dat niet is gebleken dat de functieomschrijving voor de functie van directieassistent is opgesteld met het oog op het verkrijgen van de ontslagvergunning. De functieomschrijving vermeldt links bovenaan als werkgever “Stichting De Zuidwester”, de rechtsvoorgangster van Juzt, en rechtsboven als datum “september 2001”. Beide vermeldingen duiden erop dat de functiebeschrijving ruimschoots vóór de reorganisatie is opgesteld. Zij is bovendien ondertekend door de directeur van de Stichting en, voor akkoord, door [appellante] zelf.
3.13.
Voor zover [appellante] betoogt dat de door haar uitgevoerde werkzaamheden nog altijd bestaan, maar nu door een ander of meerdere anderen worden verricht, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de beleidsvrijheid die een ondernemer heeft om zijn onderneming op een zo efficiënt mogelijke wijze in te richten. Wanneer daartoe werkzaamheden die [appellante] verrichtte nu door één of meer anderen worden verricht, hoeft dat nog niet te leiden tot de conclusie dat Juzt in redelijkheid de functie van [appellante] niet heeft kunnen laten vervallen.
3.14.
Als productie 22 bij inleidende dagvaarding en productie 29 bij memorie van antwoord hebben partijen de functieomschrijving uit/bij de cao Jeugdzorg betreffende de functie Secretariaatsmedewerker A in het geding gebracht. Het betreft gelijkluidende teksten, luidend als volgt:
“Algemene kenmerken voorziening/afdeling/functie
De functie van Secretariaatsmedewerker A komt voor bij diverse organisaties. De functionaris biedt ondersteuning op secretarieel en organisatorisch gebied. De functie kenmerkt zich door dan wel coördinerende en organiserende activiteiten ten opzichte van andere functionarissen, dan wel door een specifieke inhoudelijke inbreng.
Doel van de functie
Het organiseren/coördineren dan wel het bieden van secretariële, administratieve en organisatorische ondersteuning aan leidinggevende(n)/directie.
Organisatorische positie
De Secretariaatsmedewerker A ressorteert hiërarchisch onder de leidinggevende
van de afdeling waarbinnen de functie is gepositioneerd, dan wel onder de
directie.
De Secretariaatsmedewerker A geeft zelf geen leiding aan anderen. De Secretariaatsmedewerker A geeft in voorkomende gevallen functionele en operationele leiding aan anderen (Secretariaatsmedewerkers C en/of B, Telefonist/Receptionisten).
Hoofdactiviteiten
  • Het organiseren van de secretariële, administratieve en/of logistieke ondersteuning aan leidinggevenden/directie.
  • Het coördineren van de dagelijkse werkzaamheden, het bewaken van de voortgang en het controleren van de uitvoering en kwaliteit van de werkzaamheden.
  • Het fungeren als eerste aanspreekpunt van leidinggevenden/directie ten behoeve van in- en externe relaties.
  • Het beoordelen van inkomende post/stukken op het belang van overleg of besluitvorming en het, waar mogelijk, afhandelen van deze post/stukken.
  • Het zo nodig toegankelijk maken van deze stukken door middel van een samenvatting.
  • Het zelfstandig concipiëren en verwerken van correspondentie en andere bescheiden van inhoudelijke aard aan de hand van summiere aanwijzingen.
  • Het voorbereiden van (beleids)notities door het ordenen, selecteren en be/verwerken van relevant materiaal.
  • Het organiseren en voeren van het secretariaat van bestuurs-/directievergaderingen, alsmede secretariaten van commissies, overleg- en werkgroepen.
  • Het notuleren van bijeenkomsten, het maken van verslagen en/of samenvattingen en het nemen van die acties die nodig zijn om de voortgang van de gemaakte afspraken te bewerkstelligen.
  • Het bieden van administratieve en procedurele ondersteuning bij de uitvoering van besluiten; het, eventueel in samenwerking met anderen, voorbereiden en (doen) uitvoeren van besluiten en het verzorgen van de informatie hieromtrent.
  • Het verrichten van secretariële werkzaamheden ten behoeve van de directie, zoals het ontvangen van bezoekers, het beheren en bewaken van de agenda.
  • Het gebruikelijk deelnemen aan werkoverleg.
Profiel van de functie
Kennis
  • Hbo werk- en denkniveau (Secretarieel).
  • Kennis van de organisatie, processen en producten van de Organisatie (in verband met de gebezigde terminologie).
  • Kennis van het werkgebied van de Organisatie om (beleids)notities voor te bereiden, informatie samen te vatten en correspondentie af te handelen.
  • Kennis van en inzicht in de administratieve inrichting van de organisatie, de daarbij behorende organisatie-onderdelen, besturen en werkgroepen.
  • (Kunnen) onderkennen van de wisselwerking met de omgeving.
  • Kennis van de toepassing van relevante automatiseringspakketten.
Specifieke functiekenmerken
  • Anticiperend en analytisch vermogen.
  • Alert op het nakomen van gemaakte afspraken en gedane toezeggingen.
  • Organisatorische vaardigheden voor het organiseren en coördineren van de secretariële werkzaamheden.
  • Dienstverlenende en klantgerichte instelling.
  • Mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid voor het te woord staan van in- en externe relaties, het verstrekken van informatie en het voorbereiden van beleids)notities en het afhandelen van correspondentie.
  • Ordelijkheid en systematisch werken voor het accuraat verwerken van gegevens van diverse aard.
  • Stressbestendigheid in verband met de werkzaamheden die onder tijdsdruk staan en waarbij verstoring een rol kan spelen.”
3.15.
Blijkens de als productie 1 bij dagvaarding overgelegde arbeidsovereenkomst is [appellante] in dienst getreden van Juzt in de functie van directieassistent. Als productie 3a bij inleidende dagvaarding heeft [appellante] de functieomschrijving van directieassistent in het geding gebracht. Juzt heeft deze functieomschrijving als productie 28 bij memorie van antwoord overgelegd. De tekst van deze functieomschrijving luidt als volgt:
“Algemene kenmerken voorziening / afdeling / functie
Het bestuursbureau biedt ondersteuning aan het bestuur op administratief en organisatorisch gebied.
De directieassistent stuurt het bestuursbureau aan.
Doel van de functie
Het zorgdragen voor de uitvoering van de onder de directieassistentie vallende taken.
Organisatorische positie
De directieassistent ressorteert hiërarchisch onder de algemeen directeur. De directieassistent geeft leiding aan de overige medewerkers van het bestuursbureau.
Hoofdactiviteiten
  • Het inrichten en organiseren van het bestuurssecreteriaat, het bestuursarchief en de receptiefunctie, alsmede de vergaderingen van de Raad van toezicht.
  • Het notuleren van (bestuurs)vergaderingen en vergaderingen van de managementraad.
  • De beleidsvoorbereidende werkzaamheden coördineren en het plannen en bewaken van het tijdspad naar besluitneming of uitvoering.
  • Het aansturen en coördineren van projecten die door de algemeen directeur zijn ingesteld ter voorbereiding van het beleid en besluitvorming.
  • Het coördineren van de aanmaak van alle documenten voor planning en control binnen de organisatie.
  • Het verzamelen, samenstellen bewerken en distribueren van managementinformatie.
  • Het periodiek verstrekken van informatie aan de algemeen directeur over de voortgang van de werkzaamheden.
  • Het zorgdragen voor het faciliteren van communicatie naar de sectordirecteuren over het beleid en de ontwikkeling van het bestuur.
  • Het bewaken en (mede)bevorderen van afstemming en samenwerking tussen de onderscheiden diensten op het Centraal Bureau, met oog voor de inzet en kwaliteitsontwikkeling van de medewerkers binnen het Centraal Bureau (tijdelijk).
  • Het bewaken en (mede)bevorderen van de continuïteit van de dienstverlening van het Centraal Bureau, de samenwerking en afstemming met de sectorbureaus en het bevorderen van ontwikkelingsmogelijkheden en succesfactoren (tijdelijk).
Profiel van de functie
Kennis
  • HBO werk- en denkniveau (Secretarieel).
  • Kennis van bedrijfsorganisatorische processen op algemeen niveau (financieel administratief beheer en personeel en organisatie.
Specifieke functiekenmerken
  • Mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid.
  • Sociale vaardigheden voor een effectieve omgang met sectordirecteuren, medewerkers en externe instanties.
  • Anticiperend en analytisch vermogen.
  • Organisatorische vaardigheden.
  • Coachende vaardigheden ten behoeve van de hoofden van de facilitaire diensten en de (tijdelijke) coördinatie van de werkzaamheden op het Centraal Bureau.
  • Stressbestendigheid in verband met werkzaamheden die onder tijdsdruk staan.”
3.16.
De omstandigheid dat de functie “directieassistent” niet aldus is opgenomen in een verzameling functieomschrijvingen bij de cao doet niet af aan het feit dat in de functieomschrijving van directieassistent is opgenomen welke werkzaamheden de medewerker moet (kunnen) verrichten en aan welke vereisten hij of zij daartoe moet voldoen. [appellante] heeft de juistheid van de functiebeschrijving van directieassistent niet inhoudelijk weersproken. Bij een vergelijking van de functies van directieassistent en secretariaatsmedewerker A kunnen de aangehaalde functieomschrijvingen dan ook als uitgangspunt gelden.
3.17.1.
Bij vergelijking van de functies merkt het hof met de kantonrechter op dat zij qua
functie-inhoudvan elkaar verschillen. Zo heeft de directieassistent bijvoorbeeld taken bij de planning en control binnen de onderneming en de informatievoorziening (coördineren van de aanmaak van alle documenten, verzamelen van managementinformatie), taken die de secretariaatsmedewerker A niet heeft. De directieassistent heeft een leidinggevende taak binnen het bestuursbureau, een taak die de secretariaatsmedewerker niet heeft. In dit verband heeft Juzt bij memorie van antwoord verwezen naar nr. 47 van de inleidende dagvaarding, waarin [appellante] zelf heeft opgemerkt dat zij medewerkers in de functie van secretariaatsmedewerker A heeft aangenomen. De coördinerende taken van de secretariaatsmedewerker zijn volgens de functieomschrijving beperkt tot de dagelijkse werkzaamheden, terwijl de directieassistent een veel ruimere coördinerende taak heeft.
3.17.2.
Ook de vereiste
kennis en vaardighedenwijken van elkaar af. De directieassistent dient te beschikken over kennis van bedrijfsorganisatorische processen rondom het financieel-administratief beheer, personeel en de organisatie. De taak die de directieassistent heeft bij het coördineren van de aanmaak van stukken in het kader van de planning en control vraagt om een andere, verdergaande kennis op dit gebied dan de kennis die een secretariaatsmedewerker A nodig heeft voor het uitvoeren van zijn of haar coördinerende taken en die los staan van de planning en control binnen de onderneming. Volgens de functiebeschrijving volstaat voor de secretariaatsmedewerker A kennis van de bedrijfsorganisatorische processen “in verband met de gebezigde terminologie”, wat naar het oordeel van het hof een minder vergaande kennis vereist dan voor de functie van directieassistent.
3.17.3.
Met betrekking tot de vereiste
competentiesdient de directieassistent over de sociale vaardigheden te beschikken om effectief met sectordirecteuren en externe partijen om te kunnen gaan, een competentie die van de secretariaatsmedewerker A niet wordt verlangd. Daarbij speelt een rol dat de directieassistent ook een coachende rol heeft, die in de functieomschrijving van de secretariaatsmedewerker A ontbreekt. Een dergelijke rol vergt ook specifiek competenties om in die rol collega’s aan te sturen.
3.17.4.
Voor wat betreft
niveau en beloningwijken de functies ook van elkaar af. De directieassistent staat hiërarchisch direct onder de Algemeen Directeur en stuurt het bestuursbureau aan. De secretariaatsmedewerker A valt in de organisatie onder de leidinggevende van de afdeling en staat daarmee hiërarchisch op een lagere plaats in de organisatie. Qua beloning wordt de functie van directieassistent door Juzt gehonoreerd in loonschaal 10, minstens twee schalen hoger dan de functie van secretariaatsmedewerker A.
3.17.5.
Op grond van de hiervoor vastgestelde verschillen op basis van de beloning en de functieomschrijvingen komt het hof met de kantonrechter tot de slotsom dat de functie van directieassistent, waarvoor [appellante] was aangenomen, een andere functie is dan de functie van secretariaatsmedewerker A, dat de functie van directieassistent binnen de organisatie van Juzt een unieke functie is en dat deze niet uitwisselbaar is met de functie van secretariaatsmedewerker A. Voor die uitwisselbaarheid is immers niet alleen vereist dat een medewerker in de functie van directieassistent in staat is om, zo nodig na een korte inwerkperiode, het werk van de secretariaatsmedewerker A uit te voeren, maar ook dat de secretariaatsmedewerker A na een korte inwerkperiode in staat moet zijn om alle voorkomende werkzaamheden van een directieassistent uit te voeren. Dat zulks binnen de organisatie van Juzt het geval is, is door [appellante] niet gesteld en – gelet op de functieomschrijvingen en de geconstateerde verschillen – ook niet aannemelijk.
3.17.6.
Voor zover [appellante] bij memorie van grieven nog herhaaldelijk heeft aangevoerd dat de opvolgster van [appellante] “feitelijk dezelfde klus, die van maximaal flexibele administratieve, organisatorische en secretariële ondersteuner” uitoefent, is het hof van oordeel dat [appellante] deze blote stellingname onvoldoende met feiten heeft onderbouwd. [appellante] heeft ter onderbouwing van deze door Juzt betwiste stellingname geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het hof kan oordelen dat de werkzaamheden die (een) opvolger(s) van [appellante] uitvoert of uitvoeren passen binnen de functieomschrijving zoals die voor de directieassistent is opgesteld. Meer in het bijzonder is niet gesteld of gebleken dat mevrouw [betrokkene] , die in juni 2015 aangesteld zou zijn, is aangesteld op grond van dezelfde functieomschrijving als de omschrijving die op de arbeidsovereenkomst met [appellante] van toepassing was, zodat niet kan worden beoordeeld of Juzt van haar op grond van haar aanstelling ook kan verlangen dat zij dezelfde werkzaamheden verricht als [appellante] . Dat in de praktijk de taken van [appellante] aan [betrokkene] zijn gegeven (memorie van grieven, nr. 50) is ook een blote stellingname van [appellante] die niet is onderbouwd door aan te voeren welke concrete werkzaamheden mevrouw [betrokkene] nu uitvoert en in hoeverre daarmee de taakomschrijving van directieassistent wordt vervuld. Dat zij zelf haar functie omschrijft als “directieassistent”, zoals [appellante] bij memorie van grieven stelt, is in dit verband niet relevant. Nu [appellante] haar stellingname op dit punt niet, althans niet voldoende concreet, heeft onderbouwd met feiten die, indien bewezen, kunnen leiden tot de slotsom dat de functie van [appellante] feitelijk niet is vervallen (en het vervallen van die functie als voorgewende reden heeft te gelden), gaat het hof aan het algemeen bewijsaanbod van [appellante] voorbij.
3.18.
De stellingname van [appellante] ten aanzien van het overnemen van de werkzaamheden van [appellante] door mevrouw [betrokkene] kan worden gelezen als een grief tegen het oordeel dat niet is gebleken dat de opgegeven reden voor het ontslag (verval van functie vanwege een op bedrijfseconomische gronden noodzakelijke reorganisatie) in werkelijkheid niet heeft bestaan en dus vals is. Uit het voorgaande volgt dat het hof niet is gebleken dat mevrouw [betrokkene] in dienst is getreden op basis van dezelfde functieomschrijving als de omschrijving die op de arbeidsovereenkomst van [appellante] van toepassing was. Er is dus in rechte ook niet gebleken dat de functie van [appellante] feitelijk niet is vervallen.
3.19.
Het voorgaande voert het hof tot de slotsom dat de kantonrechter terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat in rechte niet is gebleken dat het ontslag is verleend op grond van een valse of een voorgewende reden.
3.20.
[appellante] heeft in de toelichting op grief I nog aangevoerd dat Juzt de aan de toestemming voor het ontslag verbonden wedertewerkstellingsvoorwaarde heeft geschonden. Bij conclusie van antwoord heeft Juzt er overigens onder overlegging van een kopie van de desbetreffende brief al op gewezen dat [appellante] bij brief van haar advocaat van 7 oktober 2015 om die reden de nietigheid van het ontslag heeft ingeroepen. Juzt voert aan dat zij daar niet mee ingestemd heeft. Wat daar ook van zij: de overtreding van deze voorwaarde kan niet leiden tot een ander oordeel ten aanzien van het karakter van de aan het ontslag ten grondslag gelegde reden. Als het al zo zou zijn dat deze voorwaarde is geschonden, en als het beroep op de nietigheid van het ontslag al doel zou treffen, dan leidt dat ertoe dat het ontslag bij gebreke aan toestemming van het UWV nietig en dus non-existent is. Iets wat niet bestaat kan noch redelijk, noch onredelijk zijn, laat staan kennelijk onredelijk. Alleen al om die reden kan dit verweer niet leiden tot de aanname dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, al dan niet vanwege een voorgewende reden.
3.21.
Rest, tot slot, de beoordeling van het in artikel 7:681 lid 2 sub b (oud) BW neergelegde gevolgencriterium als grond voor de aanname van kennelijke onredelijkheid. Grief II is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat bij afweging van het belang van Juzt bij het ontslag tegen de gevolgen daarvan voor [appellante] alles met inachtneming van de door Juzt getroffen voorzieningen, het ontslag niet kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling van de stellingname van [appellante] is de kantonrechter uitgegaan van de juiste maatstaf. Het hof verwijst dienaangaande naar r.o. 3.17 van het bestreden vonnis en neemt die overweging over.
3.22.
[appellante] voert in de toelichting op de grief als bijzondere omstandigheden aan dat het ontslag is verleend op een grond die niet aanwezig was. Voorts voert zij aan dat zij, zou het ontslag per 1 juli 2015 zijn verleend, aanspraak had kunnen maken op een transitievergoeding ter grootte van € 46.286,=. Gelet op haar leeftijd maakt zij, aldus [appellante] geen enkele kans meer op de arbeidsmarkt.
3.23.
Het hof merkt op dat [appellante] in de toelichting op grief II geen nieuwe feiten of omstandigheden aanvoert die in eerste aanleg nog niet aan de orde zijn gesteld. De bedrijfseconomische noodzaak voor het doorvoeren van de reorganisatie is in hoger beroep niet betwist. Daarmee is het belang bij het ontslag voor Juzt en het gewicht van dat belang gegeven.
Noch de leeftijd van [appellante] noch de duur van het dienstverband of de omstandigheid dat zij door het ontslag inkomen verliest vormen op zich een grond om te oordelen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Dat [appellante] door wijziging van de wetgeving bij een ontslag op een datum kort na de feitelijke ontslagdatum aanspraak had kunnen maken op een transitievergoeding is wellicht moeilijk te accepteren, maar vloeit voort uit het (overgangs)recht en levert geen grond op om te oordelen dat – vooruitlopend op de invoering van een transitievergoeding – werkgevers ook bij een ontslag kort voor de inwerkingtreding van (onderdelen van) de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) rechtens verplicht waren om bij de opzegging van een arbeidsovereenkomst al een op de te verwachten wetgeving toegesneden financiële vergoeding aan te bieden.
3.24.
Onweersproken is gebleven dat Juzt bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voorzieningen heeft getroffen ten bate van [appellante] in de vorm van een suppletie op de te ontvangen WW-uitkering gedurende een periode van twee jaar, alsmede een budget voor de begeleiding naar ander werk. Door deze suppletie stelt Juzt [appellante] in staat om gedurende een periode van twee jaar haar uitgavenpatroon aan te passen aan het gewijzigde inkomen. Bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat ten tijde van de opzegging viel te voorzien dat de financiële situatie van [appellante] ondanks die voorziening door het ontslag zo slecht zou worden dat het ontslag met inachtneming van die voorziening kennelijk onredelijk is, zijn door [appellante] niet aangevoerd.
3.26.
Het hof komt tot de slotsom dat de grieven falen. Het vonnis van de kantonrechter zal worden bevestigd. [appellante] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Juzt op € 1.957,= aan griffierecht en op € 4.741,50 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 september 2018.
griffier rolraadsheer