Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven d.d. 25 juli 2017;
- de memorie van antwoord d.d. 5 september 2017.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een huurrechtelijke kwestie tussen een huurder, aangeduid als [appellante], en de Stichting Woonbedrijf SWS HHVL, hierna SWS. De zaak betreft de beëindiging van de huurovereenkomst en de verplichting van de huurder om het gehuurde ter beschikking te stellen aan de verhuurder na beëindiging van de huur. De huurovereenkomst was beëindigd op 31 oktober 2014, na de ontdekking van een hennepkwekerij in de gehuurde woning. De huurder heeft ingestemd met de beëindiging van de huurovereenkomst, maar er is onduidelijkheid over de teruggave van de sleutels en de feitelijke ter beschikkingstelling van de woning aan SWS.
Het hof heeft vastgesteld dat de huurder niet heeft aangetoond dat zij de sleutels van de woning tijdig heeft ingeleverd, wat betekent dat de woning niet op de juiste wijze ter beschikking is gesteld aan SWS. De huurder heeft in hoger beroep één grief aangevoerd, gericht tegen eerdere vonnissen van de kantonrechter, maar het hof heeft geoordeeld dat de grief faalt. De eerdere vonnissen van de kantonrechter zijn bekrachtigd, en de huurder is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De uitspraak van het hof bevestigt de verplichtingen van de huurder onder artikel 7:224 van het Burgerlijk Wetboek, die stipuleert dat de huurder het gehuurde bij het einde van de huur weer ter beschikking moet stellen aan de verhuurder. Het hof heeft geoordeeld dat de huurder niet heeft voldaan aan deze verplichting, wat leidt tot de conclusie dat de vorderingen van SWS terecht zijn toegewezen.