In deze medische beklagzaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een klacht van klaagster over de beslissing van de officier van justitie om geen vervolging in te stellen tegen een arts en medewerkers van een zorginstelling. Klaagster, die in Heerlen woont, diende op 27 januari 2016 aangifte in wegens moord/doodslag c.q. strafrechtelijk verwijtbaar medisch handelen in verband met het overlijden van haar moeder, mevrouw [betrokkene], die op 20 februari 2015 overleed in de zorginstelling. De officier van justitie besloot op 27 september 2016 dat er onvoldoende bewijs was voor vervolging, wat klaagster niet accepteerde. Zij diende op 22 december 2016 een klaagschrift in bij het hof, dat in verschillende zittingen werd behandeld.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen. Klaagster stelde dat haar moeder, die leed aan ernstige dementie en hartfalen, onterecht palliatieve sedatie had ondergaan, terwijl zij impliciet had aangegeven niet te willen sterven. De Inspectie voor de Gezondheidszorg had eerder al aangegeven geen reden te zien voor onderzoek naar de zorgverlening. De forensisch arts concludeerde dat er geen bewijs was dat het medisch handelen de levensduur van klaagster's moeder had verkort.
Het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen van klaagster. Het hof concludeerde dat, zelfs als er een causaal verband zou zijn, er geen bewijs was dat de beklaagden opzettelijk de dood van klaagster's moeder hadden veroorzaakt. De klacht werd ongegrond verklaard en het hof wees het beklag af. De beslissing werd genomen door mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, en raadsheren mr. P.T. Gründemann en F.J.M. Walstock, met mr. G. Pesselse als griffier.