Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[klaagster] ,
[gemachtigde] ,wonende te Heerlen,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze medische beklagzaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2018 uitspraak gedaan over het beklag van klaagster, een leerkracht, tegen de beslissing van de officier van justitie om niet over te gaan tot vervolging van de beklaagden. De beklaagden omvatten een bedrijfsarts, de rector van een scholengemeenschap en de voorzitter van de Raad van Bestuur van een scholengroep, die beschuldigd werden van valsheid in geschrift, mishandeling en dwang. Klaagster had op 5 september 2016 aangifte gedaan tegen de beklaagden, maar de officier van justitie besloot op 6 januari 2017 om niet te vervolgen wegens onvoldoende bewijs. Klaagster diende daarop een klaagschrift in bij het hof, dat op 17 november 2017 werd behandeld.
De zaak draait om een conflict tussen klaagster en haar werkgever, waarbij klaagster meldde dat zij werd gepest door collega's en dat haar ziekmelding niet serieus werd genomen door de bedrijfsarts. De bedrijfsarts, beklaagde [beklaagde 1], had in een rapportage geconcludeerd dat klaagster niet arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg. Dit college oordeelde dat de bedrijfsarts tekort was geschoten in haar zorgplicht, maar het hof oordeelde dat dit niet automatisch betekent dat er sprake was van strafrechtelijke verwijtbaarheid.
Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van valsheid in geschrift en mishandeling, en dat de handelwijze van de beklaagden niet onder de strafrechtelijke bepalingen viel. Het hof wees het beklag van klaagster af, met de overweging dat er andere juridische mogelijkheden zijn voor klaagster om haar onvrede aan te kaarten, die meer geëigend zijn dan strafrechtelijke vervolging.