ECLI:NL:GHSHE:2018:3725

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
200.237.961_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing en vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige naar Duitsland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar Duitsland. De moeder, die in eerste aanleg haar verzoek tot verhuizing had ingediend, was in hoger beroep gekomen nadat de rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2018 haar verzoek had afgewezen. De moeder voerde aan dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar werk en om een gezinsleven op te bouwen met haar nieuwe partner, die in Duitsland woonde. De vader van het kind verzette zich tegen de verhuizing en stelde dat de belangen van het kind en zijn rol als vader in het geding zouden komen. Het hof heeft de belangen van beide ouders en het kind tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat de verhuizing een ingrijpende verandering zou betekenen voor de zorgregeling die tussen de ouders was afgesproken. Het hof concludeerde dat de belangen van het kind en de vader zwaarder wogen dan die van de moeder. De verzoeken van de moeder werden afgewezen en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 6 september 2018
Zaaknummer : 200.237.961/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01329148/FA RK 17-6468
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J. Montanus,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Zonnenberg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging [vestiging] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 april 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende de verzoeken van de moeder in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juni 2018, heeft de vader gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juli 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Montanus. Voor de moeder is opgetreden als tolk in de Engelse taal S. van Gaelen (
  • de vader, bijgestaan door mr. Zonnenberg;
  • de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 februari 2018, ingekomen ter griffie op 1 mei 2018;
  • V6-formulier namens de moeder met producties, ingekomen ter griffie op 6 juli 2018;
  • V6-formulier namens de vader met producties, ingekomen ter griffie op 6 juli 2018;
  • V8-formulier namens de moeder en de vader, ingekomen ter griffie op 27 juli 2018 met het verzoek om vervroegd uitspraak te doen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van juni 2010 tot oktober 2013 een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben van medio 2011 tot oktober 2013 met elkaar samengewoond. Uit hun relatie is geboren:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] is door de vader erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
De moeder heeft bij verzoekschrift in eerste aanleg, ingediend op 20 december 2017, verzocht haar vervangende toestemming te verlenen om met ingang van het schooljaar 2018/2019 met [minderjarige] naar [plaats 1] (Duitsland) te verhuizen en [minderjarige] daar in te schrijven op de [school] School, en te bepalen dat de vader [minderjarige] bij zich zal hebben conform een door de moeder bij het verzoekschrift overgelegd schema.
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 15 maart 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant de verzoeken van de moeder afgewezen. Voorts heeft de rechtbank het verzoek van partijen toegewezen om een van beide zorgregelingen zoals opgenomen in een tussen partijen op 9 februari 2018 gesloten cross-border-mediationovereenkomst, in de beschikking op te nemen in die zin dat de mediationovereenkomst aan de beschikking is gehecht. Voor wat betreft de zorgregeling resulteert dit er, kort gezegd, in dat [minderjarige] in de ene week bij vader verblijft van woensdag na school tot donderdagochtend voor school en in de andere week van donderdag na school tot maandagochtend voor school. De –voornamelijk voorwaardelijke- tegenverzoeken van de vader zijn door de rechtbank afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met de afwijzing van haar verzoeken niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift zoals aangevuld ter zitting, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank gaat ten onrechte voorbij aan het in de jurisprudentie gevormde uitgangspunt dat de moeder in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met een minderjarige en een nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Door de moeder niet toe te staan te verhuizen met [minderjarige] wordt het haar onmogelijk gemaakt om met haar nieuwe partner, die inmiddels in [plaats 1] woont, een gezinsleven en een toekomst op te bouwen.
Zij heeft de noodzaak van de verhuizing naar Duitsland voldoende aangetoond. Op 1 september 2017 heeft zij te horen gekregen dat de afdeling van [bedrijf] in [plaats 2] waar zij werkte, zou sluiten. Banen voor expats, en dus ook voor de huidige partner van de moeder, die op dezelfde afdeling werkte, liggen in de regio [plaats 2] niet voor het oprapen. De partner van de moeder heeft op 25 september 2017 een arbeidsovereenkomst gesloten in
[plaats 1] . In december 2017 heeft de moeder een functie in [plaats 1] geaccepteerd en dat vervolgens aan de vader verteld. De moeder heeft wel degelijk naar ander werk in Nederland gezocht, hetgeen zij met de overgelegde producties, voor zover zij dat in eerste aanleg niet voldoende mocht hebben aangetoond, thans in elk geval alsnog heeft aangetoond. Mocht de moeder geen toestemming krijgen om met [minderjarige] te verhuizen, dan zal zij niet verhuizen. Zij heeft dan geen werk, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. Het zal dan onder meer moeilijk worden om haar huidige woning te behouden.
De moeder zal, als zij in Nederland blijft wonen niet of zeer moeizaam een gezinsleven –met een tweede kind- kunnen opbouwen met haar partner, die in [plaats 1] woont.
De moeder heeft wel degelijk gezocht naar alternatieven voor de drie dagen dat zij in [plaats 1] moet zijn om te werken. Tot en met juli 2018 is de moeder door haar werkgever in staat gesteld om vanuit Nederland te werken. De werkgever heeft duidelijk te kennen gegeven dat dagelijkse aanwezigheid in [plaats 1] thans vereist is.
Voorts bestaat voor de moeder een emotionele noodzaak om te verhuizen. Zij lijdt mentaal en lichamelijk onder de huidige situatie van onzekerheid en de door haar ervaren onrechtvaardigheid. Inmiddels staat zij onder behandeling van een psycholoog vanwege haar slechte mentale conditie.
Het oordeel van de rechtbank dat de contactmomenten ingeval van verhuizing naar [plaats 1] ingrijpend anders zullen worden en meer een bezoekkarakter krijgen dan een opvoedkundig karakter acht de moeder prematuur. Zij is bereid in elk geval de verblijfskosten van de vader te betalen telkens wanneer hij een paar dagen naar [plaats 1] komt. Zij heeft een regeling voorgesteld die qua aantal dagen per jaar vrijwel gelijk is aan de huidige regeling, en waarbij [minderjarige] 75% of meer van alle vakantiedagen bij de vader zal doorbrengen. Bovendien is [minderjarige] gewend aan het gebruik van Skype, Facetime en WhatsApp, en is hij ook al langer gewend aan grotere reisafstanden toen de ouders minder in elkaars nabijheid woonden. Een internationale zorgregeling zal [minderjarige] goed aankunnen, zo verwacht de moeder.
De moeder vindt dat zij de verhuizing goed heeft voorbereid en tijdig met de vader heeft besproken. Reeds in de eerste helft van 2017 is een eventuele verhuizing in gesprekken tussen de moeder en de vader met de schoolmaatschappelijk werker ter sprake gekomen. De vader heeft toen al duidelijk gemaakt dat hij een verhuizing zelfs buiten [plaats 2] nooit zou accepteren. De vader is niet speciaal voor [minderjarige] van [plaats 3] naar [plaats 2] verhuisd. Hij is ook voor zijn werk in [plaats 4] en voor zijn huidige partner, die studeerde in [plaats 2] , verhuisd. Er is geen reden om te verwachten dat de communicatie nog slechter zal worden wanneer de afstand groter wordt. De communicatie is prima en constructief, ondanks de procedures. De moeder is bereid om verder te werken aan verbetering met behulp van de reeds eerder ingeschakelde cross-border-mediators.
Als het hof alsnog de vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen verleent, dan wenst de moeder ook dat het verzoek om [minderjarige] in te schrijven op de [school] School toegewezen wordt. Zij wijst erop dat de vader zijn toestemming heeft geweigerd terwijl hij ervan op de hoogte was dat het formulier uiterlijk 6 april 2018 door hem moest zijn ondertekend.
3.6.
De vader voert in zijn verweerschrift, samengevat, het volgende aan.
Na jaren van strijd tussen de ouders zijn zij nu erin geslaagd een goede, stabiele basis voor [minderjarige] neer te zetten. Er is een uitgebreide regeling, die mogelijk is omdat de ouders nu
beiden in [plaats 2] wonen. [minderjarige] verblijft bij de vader van dinsdagmiddag na school tot woensdagavond na het eten en eenmaal per 14 dagen van vrijdagmiddag na school tot zondagavond na het eten. Door een verhuizing naar [plaats 1] zal de rol van de
vader in het leven van [minderjarige] anders worden. De vader is voor [minderjarige] van [plaats 3] naar
[plaats 2] verhuisd. De moeder kan ook in Nederland werk vinden en een gezinsleven opbouwen, en dat geldt ook voor haar partner. De belangen van [minderjarige] en van de vader dienen zwaarder te wegen dan de belangen van de moeder.
Anders dan de moeder betoogt, is niet het uitgangspunt dat zij in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met een minderjarige en een nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Het belang van het kind moet een afweging van de eerste orde zijn, waarbij, alle omstandigheden in acht genomen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de noodzaak van de verhuizing onvoldoende is komen vast te staan. Er zijn voldoende functies voor de moeder te vinden, ook Engelstalige, in de omgeving van [plaats 2] . Zij heeft onvoldoende gezocht. De moeder zou ook kunnen onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om [minderjarige] in Nederland te laten wonen terwijl de moeder in [plaats 1] werkt. De vader is bereid om met de moeder te bespreken hoe een wijziging in de zorgregeling de moeder daarbij zou kunnen faciliteren. Het bedrijf waar de partner van de moeder thans in [plaats 1] werkt, heeft ook een vestiging in [plaats 5] zodat daar wellicht ook mogelijkheden zijn.
De vader vindt het vervelend dat de moeder het zwaar heeft met de situatie, maar dat is een subjectieve reden en levert nog geen noodzaak tot verhuizen op.
Beide ouders hebben een eigen opvoedstijl en [minderjarige] kan nu profiteren van de sterke punten van beide ouders, omdat hij nu vrijwel de helft van de tijd bij de vader en de helft van de tijd bij de moeder doorbrengt.
De vader is nu ook betrokken bij de school en dat zal in [plaats 1] niet meer kunnen. De vader heeft onvoldoende vrije dagen om, zoals de moeder voorstelt, vaker een aantal dagen achter elkaar naar [plaats 1] te gaan. De lange reisafstand zal ertoe leiden dat [minderjarige] steeds minder zin zal hebben om naar de vader te gaan.
De vader betwist dat de moeder de verhuizing met hem heeft besproken. Het is als toekomstige mogelijkheid bij het schoolmaatschappelijk werk aan de orde geweest, maar er zijn geen concrete plannen duidelijk gemaakt.
De communicatie tussen de ouders wordt door de vader, ondanks de resultaten in de cross-border-mediation, als zwaar onder de maat ervaren, en hij vreest dat dat niet zal verbeteren na een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaats 1] .
Met inschrijving op een school in [plaats 1] zal de vader instemmen als het hof de moeder alsnog toestemming verleent om met [minderjarige] te verhuizen. Dat is overeengekomen in de cross-border-mediation.
Concluderend begrijpt de vader de wens van de moeder om te verhuizen naar [plaats 1] , maar hij betwist de noodzaak daartoe en vindt dat de belangen van [minderjarige] zwaarder dienen te wegen dan de belangen van de moeder.
3.7.
De raad heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat partijen in het belang van [minderjarige] tot een gezamenlijk gekozen oplossing moeten komen. Aangezien blijkt dat dat thans niet mogelijk is, heeft de raad geadviseerd om het hoger beroep te honoreren en alsnog toestemming te verlenen om te verhuizen naar [plaats 1] . De raad vindt dat de moeder aan de criteria zoals die in de rechtspraak zijn ontwikkeld heeft voldaan.
3.8.
Het hof stelt voorop dat de moeder in beginsel het recht heeft om haar woon- en verblijfplaats te kiezen en een nieuw leven op te bouwen met haar nieuwe partner. De vrijheid om met het minderjarige kind van partijen te verhuizen kan echter worden beperkt op een wijze die in de wet is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Een verhuizing naar Duitsland zou als gevolg kunnen hebben dat de daadwerkelijke uitoefening van het gezag en het contact tussen de vader en [minderjarige] wordt beperkt. Om die reden zou bescherming van de
rechten en vrijheden van de vader of van [minderjarige] (indirect) een inbreuk op de vrijheid van verhuizing van de moeder kunnen rechtvaardigen.
3.9.
De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] en voor de inschrijving van [minderjarige] op een school toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 1van het Burgerlijk Wetboek (BW), hierover een beslissing nemen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het
kind wenselijk voorkomt.
3.10.
Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing over een geschil inzake een verhuizing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en de in aanmerking te nemen belangen van de betrokkenen af te wegen, wat er in voorkomend geval ook ertoe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen. Onder de af te wegen belangen worden in de rechtspraak gerekend:
  • het recht en belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin hij geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
  • de extra kosten van de omgang na de verhuizing voor de achterblijvende ouder.
3.11.
Het hof komt naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, tot de bevinding dat alle belangen tegen elkaar afwegend het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats 1] te mogen verhuizen, door de rechtbank terecht is afgewezen.
3.12.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting blijkt het volgende.
De moeder is geboren in [plaats 6] , Venezuela. In 2008 is zij naar Nederland gekomen vanwege haar toenmalige Nederlandse partner en is zij gaan werken bij [bedrijf] in [plaats 2] . Partijen hebben elkaar ontmoet bij [bedrijf] . Van juni 2010 tot oktober 2013 hebben zij een affectieve relatie met elkaar gehad.
De vader woonde aanvankelijk in [plaats 7] en de moeder in [plaats 2] . Medio 2011 zijn partijen met elkaar gaan samenwonen in [plaats 8] . Op de dag van de verhuizing kwam de moeder erachter dat zij zwanger was. Door en tijdens de zwangerschap viel het reizen tussen [plaats 8] en [plaats 2] haar zwaarder dan verwacht en de moeder heeft aan de vader te kennen gegeven graag terug te willen naar [plaats 2] . Daartoe was hij niet bereid. In 2012 heeft de vader een baan geaccepteerd bij de [bank] in [plaats 9] . In 2012, na de geboorte van [minderjarige] op [geboortedatum] 2012, zijn partijen in relatietherapie gegaan. In januari 2013 werd de vader ontslagen bij de [bank] in [plaats 9] . In september 2013 is de vader in dienst getreden bij GGZ [GGZ] in [plaats 4] . Partijen zijn in oktober 2013 weer
verhuisd naar [plaats 2] . Kort daarop eindigde de relatie. De vader heeft toen een woning gehuurd in [plaats 3] in de Achterhoek, waar zijn ouders wonen.
In 2014 hebben partijen tevergeefs in mediation getracht om afspraken te maken over [minderjarige] .
De moeder heeft in maart 2014 een affectieve relatie gekregen met haar huidige partner, de heer [huidige partner van de moeder] , met wie zij in mei 2014 is gaan samenwonen.
In mei 2014 heeft de vader een verzoek bij de rechtbank ingediend om het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te verkrijgen en om een zorgregeling te laten vaststellen.
De rechtbank heeft partijen verwezen naar mediation. Die heeft niet tot resultaat geleid. De rechtbank heeft een raadsonderzoek gelast. Het advies van de raad luidde: gezamenlijk gezag, hoofdverblijf bij de moeder en bij gelijk blijven van de woonsituatie een reguliere omgangsregeling en gelijke verdeling van vakanties en feestdagen.
Partijen zijn vervolgens in overleg gegaan en hebben in augustus 2015 overeenstemming bereikt. Daarbij is onder andere overeengekomen dat partijen gezamenlijk gezag zullen hebben en dat de vader zich zou inspannen om, voordat [minderjarige] naar school zou gaan, te verhuizen naar [plaats 2] . Voor de situatie en zolang de vader nog in [plaats 3] zou wonen en voor de situatie dat hij in [plaats 2] zou wonen, zijn uitgebreide zorgregelingen overeengekomen.
De afspraken tussen partijen zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst en de rechtbank heeft deze overeenkomst overgenomen in de beschikking van 4 september 2015.
De vader is in april 2016 verhuisd naar [plaats 2] .
Partijen hebben vervolgens een geschil gehad over de nadere uitvoering van de zorgregeling, met name over de dinsdagen. De voorzieningenrechter heeft bij beslissing van 7 november 2017 een nadere zorgregeling vastgesteld, overeenkomstig de inmiddels tussen partijen feitelijk geldende zorgregeling die partijen in afwijking van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling waren overeengekomen.
[minderjarige] verblijft op dit moment iedere week van dinsdagmiddag na school tot woensdagavond na het eten en eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag na school tot zondagavond na het eten bij de vader.
Op 1 september 2017 heeft de moeder bericht ontvangen dat [bedrijf] voornemens is om de afdeling in [plaats 2] waar zij werkt te sluiten. Op 16 november 2017 heeft zij het formele besluit daartoe vernomen.
De partner van de moeder, de heer [huidige partner van de moeder] , heeft op 25 september 2017 een arbeidsovereenkomst gesloten met een nieuwe werkgever in [plaats 1] .
Op 6 december 2017 heeft de moeder een arbeidsovereenkomst bij [bedrijf] in [plaats 1] ondertekend. Op 12 december 2017 heeft de moeder de vader geïnformeerd over haar nieuwe baan in | [plaats 1] . De vader heeft de moeder op 16 december 2017 per e-mail laten weten dat hij haar geen toestemming geeft om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] .
Vervolgens heeft de moeder aan de rechtbank vervangende toestemming gevraagd. Dat verzoek is in de bestreden beschikking afgewezen.
3.13.
Uit de processtukken blijkt dat partijen hard eraan hebben gewerkt en met professionele hulp erin zijn geslaagd om een zorgregeling tot stand te brengen die inmiddels sinds medio 2016 volgens beide partijen goed verloopt. In verband met deze regeling is de vader ook, zoals tussen partijen was overeengekomen, vanuit [plaats 3] naar [plaats 2] verhuisd.
3.14.
Voldoende staat vast dat beide partijen de intentie hebben gehad beide ouders een belangrijke rol als opvoeder en verzorger van [minderjarige] te geven en daar ook in gezamenlijkheid sinds 2016 uitvoering aan geven. Zij hebben gezamenlijk een intensieve zorgregeling vastgesteld in verband waarmee de vader ook is verhuisd naar [plaats 2] . De omstandigheid dat hij inmiddels een relatie heeft met iemand afkomstig uit de regio doet daar niet aan af.
Uit de stukken, en zoals bevestigd ter zitting, blijkt ook dat de moeder om haar moverende redenen ervoor heeft gekozen pas op 12 december 2017, derhalve ongeveer 2 weken voordat haar nieuwe baan startte, aan de vader te laten weten dat zij van plan was met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] . Op dat moment wist zij al enkele maanden dat haar partner per 1 januari 2018 zou gaan werken in en verhuizen naar [plaats 1] . Voorts staat vast dat de moeder vóórdat zij de vader had geïnformeerd over de voorgenomen verhuizing, de arbeidsovereenkomst bij [bedrijf] in [plaats 1] , die inging 1 januari 2018 en als voorwaarde had dat de moeder uiterlijk medio april 2018 naar [plaats 1] zou verhuizen, reeds had gesloten. Weliswaar betoogt de moeder dat zij de vader niet eerder heeft geïnformeerd omdat zij er rekening mee hield dat de vader zijn toestemming voor een verhuizing zou onthouden, maar het hof kan zich gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken niet aan de indruk onttrekken dat in ieder geval vanaf september 2017 alles erop gericht was om naar [plaats 1] te verhuizen. Juist in het licht bezien van de met moeite gerealiseerde intensieve zorgregeling en ook indien de moeder er rekening mee hield dat een verhuizing naar [plaats 1] voor vader een moeilijk te verteren punt zou zijn, had het op haar weg gelegen open kaart te spelen, juist in het belang van [minderjarige] . Door aldus te handelen heeft de moeder zich kennelijk onvoldoende gerealiseerd wat de verhuizing zou betekenen voor de verdeling van de zorgtaken, de continuïteit van de zorg en de rechten van de vader en [minderjarige] op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving, alsook een daardoor opnieuw oplaaiende strijd tussen de ouders. Het had gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat de moeder er redelijkerwijs rekening mee hield dat de vader met een verhuizing naar [plaats 1] niet zou kunnen instemmen, ook in het belang van [minderjarige] , op haar weg gelegen de vader op tijd te informeren en te betrekken bij haar plannen over een mogelijke verhuizing. Door aldus te handelen is wel voldoende gebleken dat de communicatie tussen partijen moeizaam is en derhalve de verwachting gerechtvaardigd is dat de communicatie tussen hen, zoals de rechtbank ook al heeft overwogen, in geval van een verhuizing naar [plaats 1] juist vanwege de afstand zal verslechteren, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht.
3.15.
Voorts heeft de moeder onvoldoende aangetoond dat de verhuizing naar [plaats 1] in het licht van de carrièremogelijkheden van zowel de moeder als die van haar partner, mede gelet op hun opleiding en ervaring, anders dan enkel wenselijk is. Zij heeft de objectief dringende noodzaak van deze verhuizing dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Zo is niet aannemelijk geworden dat er voor haar en haar partner onvoldoende mogelijkheden zijn om in Nederland, of in elk geval dichter bij [plaats 2] dan [plaats 1] werk te vinden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de moeder, zoals zij ook ter zitting heeft bevestigd, pas daadwerkelijk ná de bestreden beslissing in Nederland is gaan zoeken naar een geschikte baan. De enkele omstandigheid dat die sollicitaties niet tot resultaat hebben geleid is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat er onvoldoende carrièremogelijkheden zijn.
Het had op de weg van moeder gelegen om voortzetting van de zorgregeling voor [minderjarige] waar mogelijk prioriteit te geven en zij had zich, vanaf het moment dat zij wist dat haar afdeling zou sluiten, primair dienen in te spannen om werk in [plaats 2] of althans in
Nederland te vinden.
3.16.
Door kennelijk alleen te kijken naar de mogelijkheden om haar partner naar [plaats 1] te volgen, terwijl niet aannemelijk geworden is dat er voor de partner een noodzaak tot werken in [plaats 1] bestaat, heeft de moeder zich zelf in deze situatie gebracht en kan niet worden gezegd dat het voor haar noodzakelijk is om naar [plaats 1] te verhuizen. Haar belang om te verhuizen moet dan ook in dat licht worden bezien.
3.17.
Vast staat dat een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] een zeer ingrijpende verandering teweeg zal brengen in de huidige regelmatige en evenwichtig verdeelde zorgregeling, terwijl het door de wetgever gehanteerde uitgangspunt dat een kind recht heeft op een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders bij een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [plaats 1] , onvoldoende gewaarborgd is. De door partijen in het kader van de cross-border-mediation gemaakte afspraken, waarvoor het hof overigens alle waardering heeft, maken dat niet anders.
Hoewel de moeder bereid is de vader tegemoet te komen door een andere verdeling van bijvoorbeeld de vakanties en de vader ook financieel wil faciliteren om geregeld enkele dagen in [plaats 1] door te brengen, is het hof van oordeel dat het, nog afgezien van de vraag of dit voor de vader in verband met zijn werk passende mogelijkheden zijn, in redelijkheid van de vader gelet op de tussen partijen overeengekomen uitgebreide zorgregeling en de in dat kader gerealiseerde verhuizing van de vader naar [plaats 2] , niet gevergd kan worden dat het contact met [minderjarige] in [plaats 1] of omgeving plaatsvindt en niet bij of in de omgeving van de vader thuis.
3.18.
Het hof acht bovendien een reistijd van meer dan drie uur enkele reis zowel voor [minderjarige] als voor de vader, zeker op de lange duur, erg belastend en dit kan ook een daadwerkelijke uitvoering van de uitgebreide zorgregeling in de weg staan. Daarnaast zullen de mogelijkheden van spontaan contact en betrokkenheid bij school, sport en andere activiteiten verminderen. Tevens zullen contacten met andere familieleden van de vader en van zijn partner verminderen.
3.19.
Het hof heeft begrip voor de wens van de moeder om met haar huidige partner een gezinsleven op te bouwen. Dit is in onderhavig geval evenwel, in aanmerking nemende alle betrokken belangen, niet voldoende om de verzoeken van de moeder toe te wijzen.
3.20.
Al het voorgaande in aanmerking genomen acht het hof de belangen van [minderjarige] en de vader bij het niet verlenen van vervangende toestemming groter dan het belang van de moeder bij het verkrijgen van die toestemming. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat niet dan wel onvoldoende gebleken is dat de door de moeder gestelde gevoelens van onmacht en ervaren onrechtvaardigheid, wat daarvan verder ook zij, momenteel relevante impact op [minderjarige] hebben. Uiteraard heeft [minderjarige] er baat bij als het goed gaat met de moeder en de moeder zich gelukkig voelt. Het hof gaat ervan uit dat de door de moeder geschetste gevoelens grotendeels worden veroorzaakt door de onzekerheid. Met de hierbij gegeven beslissing wordt een einde aan die onzekerheid gemaakt.
3.21.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om inschrijving op school in [plaats 1] eveneens dient te worden afgewezen.
3.22.
De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door
mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen,
en is op 6 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.