Uit de aan het hof overgelegde stukken blijkt het navolgende.
Het hof constateert dat de moeder en de vader kort nadat in juni 2016 hun relatie was beëindigd en zij een overeenkomst hadden gesloten met betrekking tot de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader, met elkaar in een hevige strijd verwikkeld zijn geraakt.
In september 2016 wordt het eerste kort geding gevoerd. De vader eist in het kort geding nakoming van de tussen de ouders gemaakte afspraken met betrekking tot de omgang tussen [minderjarige 1] en de vader en dient tevens op 13 september 2016 een verzoekschrift in bij de rechtbank. De moeder stelt dat [minderjarige 1] een keer is teruggekomen met blauwe plekken en schrammen, vaak met rode billetjes terugkomt en last heeft van een vaginale schimmelinfectie die zij bij de vader zou hebben opgelopen. De moeder wil een beperktere omgang dan partijen waren overeengekomen en dat betekent voorlopig alleen een weekend per 14 dagen. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vader toe bij vonnis in kort geding van 10 oktober 2016.
Eind december 2016 schort de moeder de zorgregeling op omdat zij grote zorgen heeft over de veiligheid van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] zou met blauwe plekken, rode billetjes en diarree teruggekomen zijn van de vader op Eerste Kerstdag.
In januari 2017 voert de vader het tweede kort geding en wordt de moeder veroordeeld tot nakoming van hetgeen in het eerste kort geding vonnis is bepaald, op straffe van een dwangsom (vonnis in kort geding van 26 januari 2017).
In de door de vader geëntameerde bodemprocedure volgt een beschikking op 2 februari 2017: er wordt een voorlopige zorgregeling vastgesteld zoals in het kort geding was bepaald, ouders worden verwezen naar Juzt voor Ouderschap Blijft, en de zaak wordt aangehouden in afwachting van de rapportage van Juzt.
Op 19 juni 2017 bericht Juzt aan de rechtbank dat de module niet kan worden uitgevoerd: de contacten tussen de ouders verlopen zeer moeizaam. De moeder heeft aangegeven nooit te willen meewerken aan onbegeleid contact en blijvend contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader in het vrijwillig kader is naar de mening van Juzt niet haalbaar. Juzt adviseert een beschermingsonderzoek door de raad.
In juli 2017 verzoekt de advocaat van de moeder aan de rechtbank om een tijdelijk contactverbod op te leggen in afwachting van het raadsonderzoek.
In oktober 2017 wijzigt de vader het verzoek inzake een zorg- en contactregeling in verband met verhuizing naar Zeeland.
Bij beschikking van 5 december 2017 bepaalt de rechtbank dat de vader en [minderjarige 1] recht hebben op begeleide omgang in het kader van Intensieve Omgangsbegeleiding bij Juzt, beveelt partijen om daaraan mee te werken, en gelast zij een onderzoek van de raad naar omgang. De zaak wordt verder aangehouden tot 19 juni 2018.
Het eerste begeleide contact stond gepland op 10 april 2018. Die afspraak is door de moeder afgezegd. Zij wil het traject niet voortzetten, want ze heeft het gevoel dat [minderjarige 1] door Juzt niet beschermd wordt.