ECLI:NL:GHSHE:2018:3721

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
200.227.555_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht; verdeling huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding tussen de man en de vrouw. Partijen zijn op 22 mei 1981 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 27 oktober 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de echtscheiding op 25 november 2015 is uitgesproken. De rechtbank Limburg heeft op 16 augustus 2017 een beschikking gegeven over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waartegen beide partijen in hoger beroep zijn gekomen.

De man verzocht in hoger beroep de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de Peugeot aan hem toe te delen zonder verdere verrekening. De vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en heeft incidenteel appel ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2018 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van diverse V6-formulieren van beide advocaten.

Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw beoordeeld. De man heeft onder andere gegriefd tegen de toedeling van de Peugeot en de verdeling van de huwelijkse schulden. Het hof oordeelt dat de Peugeot deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap en dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de auto buiten de gemeenschap valt. Ook de grief van de man over de schulden faalt, omdat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat er meer huwelijkse schulden zijn dan door de rechtbank is vastgesteld. De vrouw heeft ook een grief ingediend over de toedeling van persoonlijke goederen, maar het hof oordeelt dat deze grief faalt omdat de man heeft verklaard dat hij de niet genoemde goederen heeft weggegooid.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank Limburg en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 september 2018
Zaaknummer: 200.227.555/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/208552 FA RK 15-2334
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te
[woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M.A.F.C. Lienaerts.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 november 2017, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
“a. de Peugeot aan de man wordt toegescheiden, zonder verdere verrekening dan wel tegen een waarde van € 0,00 dan wel een waarde lager dan € 2.707,00, door uw Hof in goede justitie te bepalen;
b. de helft van de huwelijkse schulden, waarvan de rechtbank nog geen verdeling heeft bepaald, voor rekening van de vrouw dienen te komen dan wel ten aanzien van deze schulden een verdeling vast te stellen die uw Hof in goede justitie vermeent te behoren.”
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2018, heeft de vrouw verzocht de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten van het hoger beroep.
Tevens heeft de vrouw incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de lijst met door haar verzochte (en aan haar toegewezen) persoonlijke goederen integraal in het dictum van de te geven beschikking op te nemen dan wel te bepalen dat deze lijst met goederen en zaken integraal onderdeel zal uitmaken van de in deze te geven beschikking.
2.2.1.
Hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, heeft de man geen verweerschrift in incidenteel appel ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Lienaerts.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van de advocaat van de man d.d. 27 juni 2018;
  • het V6-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 29 juni 2018;
  • het V6-formulier van de advocaat van de man d.d. 4 juli 2018.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op 22 mei 1981 te [plaats] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2.
Op 27 oktober 2014 heeft de vrouw het verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 25 november 2015 is daarop de echtscheiding uitgesproken. De beslissing met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap is aangehouden. De echtscheidingsbeschikking is op 31 december 2015 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de bestreden (eind)beschikking van 16 augustus 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, voor zover van belang, bepaald:
- dat de Peugeot wordt toebedeeld aan de man tegen een waarde van € 2.707,--, onder de verplichting van de man om een bedrag van € 1.353,50 aan de vrouw te voldoen;
- dat aan de vrouw wordt toebedeeld, zonder nadere verrekening met de man:
Foto’s;
Stukken ten aanzien van de naamswijziging;
De hanglamp;
Babykleertjes;
Ballen behorende bij de houten schaal uit Ecuador (de schaal is niet in het bezit van de man);
Ketting “hoop, geloof en liefde”;
Ketting beer;
Ketting Pinokkio;
De overige door haar verzochte goederen voor zover deze nog in het bezit van de man zijn;
Trouwkaars.
3.4.
Partijen kunnen zich (op onderdelen) met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De man heeft in principaal appel drie grieven aangevoerd tegen de bestreden beschikking. De vrouw heeft in incidenteel appel één grief gericht tegen de beschikking waarvan beroep. De grieven hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
  • de Peugeot (grief 1 en 2 principaal appel);
  • schulden (grief 3 principaal appel);
  • de inboedel (grief 1 incidenteel appel).
3.6.
Het hof zal de onderwerpen hierna bespreken.
De Peugeot
3.7.1.
Grief 1 en 2 van de man houden in dat de rechtbank ten onrechte de Peugeot aan hem heeft toegedeeld tegen een waarde van € 2.707,--. Ter toelichting op zijn grieven voert de man het volgende aan.
In juni 2012 heeft de man de Peugeot gekocht met (een deel van) het geld dat hij uit de erfenis van zijn vader heeft ontvangen. De vader van de man is enkele jaren voor de aankoop van de Peugeot overleden. De moeder van de man verbleef toen nog in het ouderlijk huis van de man. Op enig moment is zijn moeder verhuisd naar een verzorgingshuis. Het ouderlijk huis is toen verkocht. Na de verkoop van het ouderlijk huis heeft de man het erfdeel van zijn vader ontvangen. Dit is in het voorjaar van 2012 geweest. De erfenis van de vader van de man viel buiten de huwelijksgemeenschap van partijen. Om die reden dient de auto zonder verdere verrekening aan de man te worden toegedeeld (grief 1).
De rechtbank heeft een te hoge waarde toegekend aan de Peugeot. De Peugeot is aan één zijde fors beschadigd ten gevolge van een aanrijding met een vrachtauto. De waarde van de Peugeot bedraagt om die reden € 0,-- (grief 2).
3.7.2.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij is het eens met het oordeel van de rechtbank. De man heeft geen enkel bewijs geleverd van zijn stelling dat de Peugeot is aangeschaft met door hem verkregen gelden uit de erfenis van zijn vader. De rechtbank is voorts terecht uitgegaan van een waarde van € 2.707,--. Het is de vrouw geweest die in eerste aanleg stukken in het geding heeft gebracht waaruit de waarde van de Peugeot kon worden afgeleid. Ook in hoger beroep laat de man na om nadere stukken in het geding te brengen met betrekking tot de waarde van de Peugeot.
3.7.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof begrijpt de grieven van de man aldus dat hij zich met zijn eerste grief op het standpunt stelt dat de Peugeot buiten de verdeling van de huwelijksgemeenschap dient te blijven, nu hij deze heeft gekocht met gelden afkomstig uit de erfenis van zijn vader.
Nog daargelaten de vraag of de man de erfenis van zijn vader heeft verkregen onder uitsluitingsclausule met als gevolg dat deze erfenis niet in de huwelijksgemeenschap viel en dat er geen vermenging heeft plaatsgevonden van de erfenis met de huwelijksgemeenschap van partijen, heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw zijn stelling dat hij de Peugeot indertijd heeft gekocht met gelden uit de erfenis van zijn vader, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van de man gelegen verificatoire bescheiden in het geding te brengen die zijn stelling in dezen staven (bijvoorbeeld door bankafschriften, een kwitantiebonnetje etc. waaruit blijkt dat de gelden van het erfdeel van de man zijn besteed aan de aanschaf van de auto). Het enkel overleggen van een e-mail van [zus van de man] (het hof begrijpt dat dit een zus van de man is), waaruit blijkt dat de man en zijn broers en zussen een “kindsdeel van de opbrengst van de woning” ontvangen van € 7.4038,38 is daartoe onvoldoende. Nu de man dit heeft nagelaten, dient dat voor zijn eigen rekening en risico te komen.
Het voorgaande betekent dat de Peugeot deelt uitmaakt van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap van partijen en daarom voor verdeling in aanmerking komt. In zoverre faalt dan ook grief 1.
Voor wat betreft de waarde van de Peugeot overweegt het hof het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Peugeot aan de man kan worden toegedeeld. Partijen verschillen echter over de waarde waartegen de Peugeot aan de man kan worden toegedeeld. Tegenover de uitdraai van de dagwaarde-indicatie van Independer van de vrouw heeft de man onvoldoende aangevoerd. Van hem had mogen worden verwacht dat hij stukken in het geding had gebracht die zijn stelling staven dat ten gevolge van schade de waarde van de Peugeot lager is dan € 2.707,--. bijvoorbeeld door een schaderapport, een begroting van schadeherstel (van een reparatiebedrijf) of een taxatie). Nu hij dit heeft nagelaten en slechts een e-mail betreffende de erkenning van aansprakelijkheid voor een schadevoorval d.d. 24 juni 2015 (een datum die is gelegen ná de peildatum) heeft overgelegd, dient dit voor zijn rekening en risico te komen. Mitsdien faalt ook grief 2.
Schulden
3.8.1.
Grief 3 van de man houdt in:
“dat de rechtbank ten onrechte de verdeling van de schulden (met uitzondering van de schuld aan VGZ, de hypotheekschuld en de schuld aan de Belastingdienst) heeft afgewezen.”
Ter toelichting op zijn grief voert de man het volgende aan:
“Door de vrouw is niet als zodanig betwist dat er sprake is van huwelijkse schulden buiten de hiervoor genoemde. Gelet op de situatie, onder andere het feit dat de vrouw naar Ecuador is vertrokken met alle financiële gevolgen van dien, is de stelling van de man, dat er sprake is van nog meer schulden dan de hiervoor genoemde niet onaannemelijk. De rechtbank had derhalve, naar de mening van de man, dienen te bepalen dat de helft van alle (overige) huwelijkse schulden voor rekening van de vrouw dienen te komen.”
3.8.2.
De vrouw heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd. De grief van de man is een “slag in de ruimte”. Hij heeft zijn stelling met betrekking tot de huwelijkse schulden niet nader gespecificeerd en onderbouwd.
3.8.3.
Het hof overweegt als volgt.
De grief van de man faalt reeds door het feit dat hij onvoldoende heeft gesteld voor zijn stelling dat er naast de schuld aan VGZ, de hypotheekschuld en de schuld aan de Belastingdienst, nog meer huwelijkse schulden zijn. Het had op de weg van de man gelegen zijn stelling nader te concretiseren. Weliswaar heeft hij bij V6-formulier van 3 juli 2018 een overzicht met schulden in het geding gebracht, maar bij gebrek aan vermelding van een datum waarop de daarin genoemde schulden zijn ontstaan, kan niet worden vastgesteld of deze schulden al bestonden toen partijen nog gehuwd waren. Overigens geldt reeds op grond van art. 1:100 BW dat echtgenoten in beginsel in hun onderlinge verhouding ieder een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap en ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden van de gemeenschap.
De inboedel
3.9.1.
Grief 1 van de vrouw houdt in dat de rechtbank ten onrechte in het dictum heeft bepaald
“dat aan de vrouw wordt toebedeeld, zonder nadere verrekening met de man: (…) De overige door haar verzochte goederen voor zover deze nog in het bezit van de man zijn; (…)”
Ter toelichting op haar grief voert de vrouw het volgende aan.
Weliswaar heeft de rechtbank gepoogd om de vrouw ten aanzien van haar persoonlijke goederen in het gelijk te stellen, maar de praktische uitwerking hiervan wordt bemoeilijkt doordat de rechtbank de lijst met goederen (zoals door de vrouw is opgenomen in haar brief aan de rechtbank d.d. 12 juli 2017) niet als integraal onderdeel van het dictum van de beschikking heeft overgenomen dan wel heeft aangehecht, waarbij dan tevens is bepaald dat de lijst met goederen integraal onderdeel van de beschikking uitmaakt. Door niet alle goederen op te nemen in het dictum of de lijst van de vrouw aan te hechten, loopt zij het risico dat – wanneer zij tot executiemaatregelen mocht besluiten – een deurwaarder alleen achter de expliciet opgenoemde goederen aan zal gaan. De overige goederen waar de vrouw volgens de beschikking nog recht op heeft, zijn echter niet voldoende precies omschreven waardoor de vrouw het risico loopt dat de deurwaarder niets zal doen om deze goederen terug te halen. De vrouw verzoekt het hof deze omissie van de rechtbank te herstellen en ofwel de lijst van goederen integraal in het dictum op te nemen ofwel te bepalen dat de lijst met goederen integraal onderdeel van de beschikking uitmaakt, deze de beschikking te hechten, te waarmerken en te bepalen dat deze goederen allen (voor zover aanwezig) zonder verdere verrekening aan de vrouw toegedeeld worden.
3.9.2.
De man heeft verweer gevoerd.
3.9.3.
Het hof overweegt als volgt.
De grief van de vrouw faalt. Desgevraagd heeft de man ter zitting in hoger beroep onbetwist verklaard dat hij bij zijn verhuizing de niet door de rechtbank in het dictum genoemde goederen heeft weggegooid. Derhalve kan er geen verdeling meer plaatsvinden van deze goederen, zodat het verzoek van de vrouw aangaande die goederen moet worden afgewezen.
Proceskosten
3.10.1.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de kosten in hoger beroep.
3.10.2.
Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft gesteld geen reden om af te wijken van hetgeen in een familierechtelijke procedure gebruikelijk is, te weten dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Om die reden zal het hof met toepassing van het bepaalde in art. 289 juncto art. 362 Rv de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 augustus 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, J.C.E. Ackermans-Wijn en K.A. Boshouwers, bijgestaan door mr. A.C. Kaemingk als griffier, en is op 6 september 2018 uitgesproken in het openbaar.