ECLI:NL:GHSHE:2018:3715

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
200.239.803_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voeging ex artikel 222 Rv in deurwaardersrenvooi-zaak met kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 september 2018 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betreffende de voeging van twee aanhangige zaken. De appellante, een vennootschap gevestigd te [vestigingsplaats], heeft een vordering tot voeging ingediend met betrekking tot een andere procedure met zaaknummer 200.239.809/01. De appellante stelde dat de zaken een identiek feitencomplex en juridische implicaties vertonen, waardoor het wenselijk was dat deze zaken gelijktijdig door dezelfde rechter behandeld zouden worden. De geïntimeerden, bestaande uit twee vennootschappen, verzetten zich tegen de voeging en voerden aan dat dit de inhoudelijke bezwaren tegen de uitspraak in de hoofdzaak zou kunnen beïnvloeden.

Het hof heeft de vordering tot voeging toegewezen, waarbij het belang van een goede en doelmatige behandeling van de zaken vooropstond. Het hof oordeelde dat er voldoende samenhang was tussen de twee procedures, waardoor consistentie van de uitspraken geboden was. De beslissing over de proceskosten van het incident werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van antwoord, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 september 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.239.803/01
arrest van 4 september 2018
gewezen in het incident ex artikel 222 Rv in de zaak van
[de vennootschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.H. van der Weide te 's-Gravenhage,
tegen

1.[de vennootschap 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[de vennootschap 3] ,gevestigd te [vestigingsplaats] (België),
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 mei 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 26 april 2018, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellante – [appellante] – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerden – [geïntimeerden] – als eiseressen in conventie, verweersters in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/249322/KG RK 18-353)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens incidentele vordering tot voeging met producties;
  • de memorie van antwoord in de incidentele vordering tot voeging van [geïntimeerden] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Ingevolge artikel 222 lid 1 Rv, dat op grond van artikel 353 lid 1 Rv ook van toepassing is in hoger beroep, kan, ingeval voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, daarvan de voeging worden gevorderd. Van verknochtheid in deze zin is sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de zaken identiek zijn dan wel een zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken geboden is. Daaraan kan ook zijn voldaan bij zaken tussen verschillende partijen.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat de vordering tot voeging door [appellante] , gelet op de artikelen 222 lid 2 juncto artikel 353 lid 1 Rv, tijdig is ingesteld.
3.3.
[appellante] vordert de voeging van de onderhavige zaak met de bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.239.809/01.
[appellante] voert hiertoe onder meer aan dat de te voegen procedures zich in hetzelfde (begin)stadium bevinden, zodat de voeging niet zal leiden tot een hinderlijke vertraging van één van deze procedures.
Ook is aan de eis van verknochtheid voldaan omdat het in de te voegen procedures om (nagenoeg) hetzelfde feitencomplex gaat en ook zijn de juridische implicaties in beide procedure met elkaar verknocht. Onderhavige procedure is het hoger beroep tegen het vonnis in het deurwaardersrenvooi dat ziet op de uitleg van het vonnis van 13 april 2018, terwijl voeging wordt gevorderd met het hoger beroep tegen het vonnis van 13 april 2018. [appellante] acht het dan ook wenselijk dat deze zaken parallel lopen en door dezelfde rechter gevoegd worden behandeld, ook gelet op het risico van tegenstrijdige uitspraken.
3.4.
[geïntimeerden] verzetten zich tegen voeging. Zij stellen dat, als gevolg van een voeging de inhoudelijke bezwaren tegen de uitspraak in de hoofdzaak dan onderdeel van het debat in het executiegeschil kunnen worden. De aard van het executiegeschil verzet zich hiertegen, aldus [geïntimeerden]
3.5.
Naar het oordeel van het hof bestaat er tussen beide voornoemde zaken een zodanige band, dat het belang van een goede en doelmatige behandeling meebrengt dat deze zaken zoveel mogelijk gelijktijdig worden behandeld en beslist door dezelfde rechter.
Daartoe overweegt het hof dat [geïntimeerden] in beide procedures partij zijn. Het hoger beroep tegen het vonnis in het onderhavige deurwaardersrenvooi ziet tevens op de uitleg van het kort gedingvonnis van 13 april 2018, van welk vonnis [appellante] ook op 9 mei 2018 in hoger beroep is gekomen. De zaken zijn dus met elkaar verknocht aangezien zij zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken geboden is.
Daarnaast is niet gebleken dat om proceseconomische redenen voeging van beide zaken onwenselijk is. Van een onnodige of onredelijke vertraging is geen sprake; in beide zaken dient een memorie van antwoord te worden genomen.
3.6.
Het hof zal de vordering tot voeging derhalve toewijzen. De beslissing over de proceskosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
3.7.
Ter weerlegging van het tegen de voeging door [geïntimeerden] gegeven argument en ter voorlichting van partijen voegt het hof hieraan toe dat de vorderingen, ondanks de (formele) voeging, hun zelfstandigheid behouden (HR 21 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2500). Door voeging wordt de partij in de ene zaak niet automatisch partij in de andere zaken (HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904) voor zover dat nog niet het geval is. Een en ander betekent dat de verschillende procespartijen door middel van vermelding van de zaaknummers steeds duidelijk moeten maken waarop hun memories en/of akten betrekking hebben.
In de hoofdzaak
3.8.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
beveelt de voeging van de onderhavige zaak met de bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.239.809/01;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 2 oktober 2018 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 september 2018.
griffier rolraadsheer