In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 september 2018 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betreffende de voeging van twee aanhangige zaken. De appellante, een vennootschap gevestigd te [vestigingsplaats], heeft een vordering tot voeging ingediend met betrekking tot een andere procedure met zaaknummer 200.239.809/01. De appellante stelde dat de zaken een identiek feitencomplex en juridische implicaties vertonen, waardoor het wenselijk was dat deze zaken gelijktijdig door dezelfde rechter behandeld zouden worden. De geïntimeerden, bestaande uit twee vennootschappen, verzetten zich tegen de voeging en voerden aan dat dit de inhoudelijke bezwaren tegen de uitspraak in de hoofdzaak zou kunnen beïnvloeden.
Het hof heeft de vordering tot voeging toegewezen, waarbij het belang van een goede en doelmatige behandeling van de zaken vooropstond. Het hof oordeelde dat er voldoende samenhang was tussen de twee procedures, waardoor consistentie van de uitspraken geboden was. De beslissing over de proceskosten van het incident werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van antwoord, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 september 2018.