ECLI:NL:GHSHE:2018:3691

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
200.234.677_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezag over hun minderjarige dochter is gewijzigd. De vader, die in Duitsland woont, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank die de moeder eenhoofdig met het gezag heeft belast. De vader stelt dat hij altijd instemde met de beslissingen van de moeder en dat het in het belang van hun dochter is dat hij ook gezag behoudt, zodat hij een relatie met haar kan opbouwen. De moeder daarentegen betoogt dat de communicatie tussen de ouders gebrekkig is en dat de vader sinds 2014 nauwelijks contact heeft gehad met hun dochter. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport geadviseerd om op dit moment geen contactregeling tussen de vader en de dochter vast te stellen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor een onderzoek door de raad naar de gezagssituatie en de ontwikkeling van de minderjarige. De beslissing over het gezag en de zorgregeling zal worden uitgesteld tot na het onderzoek van de raad, met een pro forma datum van 14 februari 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 september 2018
Zaaknummer: 200.234.677/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/237157/FA RK 17-2395
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.M. de Houwer-van Wijk,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. F. Bouyaghjdane.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 30 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 februari 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht (het hof begrijpt:) het verzoek van de moeder haar alleen met het gezag te belasten alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 maart 2018, heeft de moeder verzocht de grief van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Reijnen, waarnemend advocaat voor mr. De Houwer-van
Wijk. De vader is voorts bijgestaan door een tolk in de Duitse taal, de heer R.B. Smit met tolknummer 916;
-de moeder, bijgestaan door mr. Bouyaghjdane;
- de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 november 2017;
- nadere producties ingediend door de advocaat van de moeder op 30 mei 2018 en 7 juni 2018;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 16 juli 2018;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 18 juli 2018;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 25 juli 2018;
Tijdens de mondelinge behandeling is tevens de zaak tussen partijen behandeld inzake – kort gezegd – de vaststelling van een zorgregeling, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.227.385/01. Partijen hebben het ter zitting akkoord bevonden dat alle door partijen nader ingediende stukken gelden als in beide zaken ingediend.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Duitsland) geboren [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
Tot de datum van de bestreden beschikking zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag. Bij de bestreden beschikking van 30 november 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht het gezag gewijzigd in die zin dat de moeder eenhoofdig met het gezag over [minderjarige] is belast.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] is ten onrechte gewijzigd. De moeder neemt al jaren de beslissingen over [minderjarige] alleen, de vader heeft nooit zijn toestemming geweigerd. Er is geen reden om aan te nemen dat dit gaat veranderen. De vader wil het gezag graag behouden zodat hij in de toekomst een relatie met [minderjarige] kan opbouwen. Het beëindigen van het gezag van de vader brengt mee dat [minderjarige] geen eigen beeld van haar vader kan ontwikkelen. De vader zal steeds verder uit het leven van [minderjarige] verdwijnen. Dit is niet in het belang van [minderjarige] .
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft het gezag terecht gewijzigd. Partijen zijn niet daadwerkelijk in staat tot een behoorlijke gezamenlijk gezagsuitoefening en kunnen beslissingen van enig belang over [minderjarige] niet in gezamenlijk overleg nemen. Zij communiceren niet met elkaar. De vader heeft [minderjarige] vanaf 2014 niet of nauwelijks gezien. [minderjarige] verzet zich hevig tegen contact met haar vader. Zij heeft hulp nodig, de vader heeft destijds het formulier tot aanmelding bij Amacura geweigerd te ondertekenen. De moeder moet in staat zijn om de beslissingen over [minderjarige]
zelfstandig te nemen. Bovendien heeft [minderjarige] rust en stabiliteit nodig; de gezagswijziging is ook daarom in het belang van [minderjarige] .
3.7.
De raad heeft op verzoek van de rechtbank een raadsonderzoek verricht. In het hierop volgend raadsrapport d.d. 8 juni 2017 heeft de raad geadviseerd om op dit moment geen contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen. De raad heeft zich niet uitgelaten over de gezagskwestie.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Het hof stelt het volgende voorop. De vader is thans 77 jaar. Dit brengt met zich dat als de vader nu geheel uit het leven van [minderjarige] zou verdwijnen, de kans aanzienlijk is dat zij haar vader in haar leven niet meer zal meemaken. Het hof ziet de uitkomst van de thans aan het hof voorliggende zaken als beslissend voor [minderjarige] om haar vader, in welke vorm dan ook, een daadwerkelijke rol of nooit meer een rol in haar leven te laten vervullen.
Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen de ouders zeer moeizaam is. Ter zitting heeft het hof tevens waargenomen dat de moeder emotioneel op de situatie reageert alsook dat zij zich niet los lijkt te kunnen maken van [minderjarige] . Zo liet de moeder ter zitting zien dat zij niet in staat was vragen over haar eigen leven en haar eigen wensen te beantwoorden zonder [minderjarige] daarin te betrekken, terwijl dit haar meerdere malen nadrukkelijk werd gevraagd. Het hof ziet zich thans in deze zaak allereerst geconfronteerd met de vraag of het verantwoord is dat de moeder alleen het gezag draagt. Het hof acht het zeer wel mogelijk, na wat ter zitting is waargenomen, dat in de situatie waarin het gezag bij de moeder alleen ligt een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] besloten zal zijn. Het hof acht een onderzoek door de raad met betrekking tot de vraag of [minderjarige] in haar ontwikkeling zal worden bedreigd indien de moeder alleen met het gezag zal zijn belast noodzakelijk om in onderhavige zaak een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Die bedreiging bestaat overigens ook in het geval gezamenlijke gezagsuitoefening weer het uitgangspunt zal worden, zonder dat in de opvoedsituatie bij de moeder een verandering ten goede zal plaats vinden. Van de vader mag anderzijds ook verwacht worden dat hij zich aanpast aan hetgeen van hem verlangd mag worden om in het ouderschap, wat de gezagsuitoefening betreft, een goede positie in te nemen Ook dit aspect zal de raad in zijn onderzoek mee dienen te nemen.
3.8.3.
Het hof acht het nodig dat de raad naar de gezagssituatie rond [minderjarige] onderzoek doet, waarbij de navolgende vragen als leidraad kunnen dienen:
1. Vanuit de situatie die de beslissing van de rechtbank in het leven heeft geroepen: heeft de houding van de moeder ten opzichte van de gevolgen van de scheiding voor haar, de vader en [minderjarige] (onder meer de belangen die [minderjarige] heeft bij beeld- en identiteitsvorming van haar vader) een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor haar tot gevolg? Zo ja, hoe kan die worden afgewend?
2. Kan het door de wet beoogde uitgangspunt, namelijk dat gezamenlijk gezag na scheiding voortduurt, in deze zaak als basis voor de verdere periode van minderjarigheid van [minderjarige] dienen of zijn er omstandigheden die dat onmogelijk maken en er dientengevolge sprake zal zijn van het “klem” of “noodzaak”
criterium ?
3. Wat acht de raad overigens van belang om in een voor [minderjarige] veilige en rustige opvoedsituatie te geraken, waarbij zij, indien mogelijk, zo veel als mogelijk van haar beide ouders zal kunnen profiteren?
3.8.4.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak zes maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
Het hof zal ook de andere zaak tussen partijen, bekend onder zaaknummer 200.227.385/01 aangaande het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen, aanhouden zodat het hof gelijktijdig in beide zaken een beslissing kan nemen.
3.8.4.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere beslissing aanhouden tot 14 februari 2019 PRO FORMA.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.8.2. en 3.8.3. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 14 februari 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en E.H. Schijven-Bours en is op 6 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.