ECLI:NL:GHSHE:2018:3689

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
200.227.385_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en ouderverstoting in het kader van ontwikkelingsbedreiging van een minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 september 2018, gaat het om een hoger beroep inzake een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, die in Duitsland woont. De vader, vertegenwoordigd door mr. N.M. de Houwer-van Wijk, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 11 augustus 2017 aangevochten, waarin zijn verzoek om een zorg- en contactregeling werd afgewezen. De moeder, bijgestaan door mr. F. Bouyaghjdane, heeft de bestreden beschikking verdedigd en verzocht deze te bekrachtigen. De Raad voor de Kinderbescherming is als partij betrokken in de procedure.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 augustus 2018 is de vader, bijgestaan door een waarnemend advocaat en een tolk, gehoord, evenals de moeder en de vertegenwoordiger van de raad. De vader heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige is, en dat de moeder een negatieve invloed heeft op het beeld dat de dochter van haar vader heeft. De moeder heeft daarentegen gesteld dat het in het belang van de minderjarige is om geen omgang met de vader te hebben, en dat de dochter zich hevig verzet tegen contact met hem.

Het hof heeft kennisgenomen van eerdere rapporten en de situatie van de minderjarige, die bij de moeder woont. Het hof heeft geconcludeerd dat er serieuze zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder en dat er mogelijk een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige bestaat. Het hof heeft besloten om de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot 14 februari 2019, in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 september 2018
Zaaknummer: 200.227.385/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/194159/FA RK 14-2276
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.M. de Houwer-van Wijk,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. F. Bouyaghjdane.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 11 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht (het hof leest:) een zorg- en contactregeling vast te stellen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 januari 2018, heeft de moeder verzocht de grief van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Reijnen, waarnemend advocaat voor mr. de Houwer-van Wijk. De vader is voorts bijgestaan door een tolk in de Duitse taal, R.B. Smit met tolknummer 916;
-de moeder, bijgestaan door mr. Bouyaghjdane;
- de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 maart 2016 en 18 november 2016;
- het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 8 januari 2018;
- het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 15 januari 2018;
- het raadsrapport d.d. 8 juni 2017 ingediend door de advocaat van de moeder op 14 mei 2018;
- nadere producties ingediend door de advocaat van de moeder op 30 mei 2018 en 7 juni 2018;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 16 juli 2018;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 18 juli 2018;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 25 juli 2018;
Tijdens de mondelinge behandeling is tevens de zaak tussen partijen behandeld inzake – kort gezegd – het ouderlijk gezag, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.234.677/01. Partijen hebben het ter zitting akkoord bevonden dat alle door partijen nader ingediende stukken gelden als in beide zaken ingediend.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Duitsland) geboren [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
Tot de datum van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 30 november 2017 zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag. Bij die beschikking heeft de rechtbank het gezag gewijzigd in die zin dat de moeder eenhoofdig met het gezag over [minderjarige] is belast.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen alsmede het verzoek van de moeder tot ontzegging van het recht op omgang afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat een regeling van welke aard dan ook op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. De rol van de moeder is zeer groot bij het beeld dat [minderjarige] heeft van haar vader. [minderjarige] wordt negatief beïnvloed door de moeder, zij moet juist gemotiveerd worden en voorbereid worden op herstel van omgang met de vader. De hupverlening zet hier, mede door toedoen van de moeder, totaal niet op in. Er zijn serieuze zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De beschikking van de rechtbank sluit alle deuren terwijl het in het belang van [minderjarige] is dat zij een normaal vaderbeeld kan ontwikkelen en haar vader in haar leven een rol gaat spelen.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het is in het belang van [minderjarige] om geen omgang met haar vader te hebben. [minderjarige] zegt te zijn misbruikt door de vader. Het is niet juist dat de moeder [minderjarige] een negatief vaderbeeld aanpraat. [minderjarige] wil de vader zelf niet zien, zij heeft geen behoefte aan herstel van omgang en verzet zich hier hevig tegen. [minderjarige] heeft rust en stabiliteit nodig en dit ervaart zij slechts als de vader uit beeld is. Ook de raad is van oordeel dat er op dit moment geen contactregeling zou moeten worden opgelegd.
3.7.
De raad heeft op verzoek van de rechtbank een raadsonderzoek verricht. In het hierop volgend raadsrapport d.d. 8 juni 2017 heeft de raad geadviseerd om op dit moment geen contact tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof verwijst naar de overwegingen 3.8.2. uit de beschikking in de andere zaak met zaaknummer 200.234.677/01 inzake het ouderlijk gezag over [minderjarige] , waarin het hof heeft overwogen:
”Het hof stelt het volgende voorop. De vader is thans 77 jaar. Dit brengt met zich dat als de vader nu geheel uit het leven van [minderjarige] zou verdwijnen, de kans aanzienlijk is dat zij haar vader in haar leven niet meer zal meemaken. Het hof ziet de uitkomst van de thans aan het hof voorliggende zaken als beslissend voor [minderjarige] om haar vader, in welke vorm dan ook, een daadwerkelijke rol of nooit meer een rol in haar leven te laten vervullen.
Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen de ouders zeer moeizaam is. Ter zitting heeft het hof tevens waargenomen dat de moeder emotioneel op de situatie reageert alsook dat zij zich niet los lijkt te kunnen maken van [minderjarige] . Zo liet de moeder ter zitting zien dat zij niet in staat was vragen over haar eigen leven en haar eigen wensen te beantwoorden zonder [minderjarige] daarin te betrekken, terwijl dit haar meerdere malen nadrukkelijk werd gevraagd. Het hof ziet zich thans in deze zaak allereerst geconfronteerd met de vraag of het verantwoord is dat de moeder alleen het gezag draagt. Het hof acht het zeer wel mogelijk, na wat ter zitting is waargenomen, dat in de situatie waarin het gezag bij de moeder alleen ligt een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] besloten zal zijn. Het hof acht een onderzoek door de raad met betrekking tot de vraag of [minderjarige] in haar ontwikkeling zal worden bedreigd indien de moeder alleen met het gezag zal zijn belast noodzakelijk om in onderhavige zaak een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Die bedreiging bestaat overigens ook in het geval gezamenlijke gezagsuitoefening weer het uitgangspunt zal worden, zonder dat in de opvoedsituatie bij de moeder een verandering ten goede zal plaats vinden. Van de vader mag anderzijds ook verwacht worden dat hij zich aanpast aan hetgeen van hem verlangd mag worden om in het ouderschap, wat de gezagsuitoefening betreft, een goede positie in te nemen Ook dit aspect zal de raad in zijn onderzoek mee dienen te nemen”.
3.8.2.
Het hof acht in die zaak een onderzoek door de raad nodig. Het hof zal ook in onderhavige zaak de verdere behandeling vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het hiervoor bedoelde onderzoek en het advies van de raad af te wachten, zodat het hof in beide zaken gelijktijdig een beslissing kan nemen. Het hof verwacht van de raad dat het de uitkomsten van het onderzoek dat het hof in de gezagszaak zal opdragen zal afzetten tegen de uitkomsten van het eerdere onderzoek van de raad (raadsrapport van 8 juni 2017) en het hof ook daarover, in deze zaak zal rapporteren.
3.8.3.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot 14 februari 2019 PRO FORMA.

4.De beslissing

Het hof:
houdt iedere beslissing aan tot PRO FORMA 14 februari 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.L. Schaafsma-Beversluis en E.H. Schijven-Bours en is op 6 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.