Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 september 2018, gaat het om een hoger beroep inzake een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, die in Duitsland woont. De vader, vertegenwoordigd door mr. N.M. de Houwer-van Wijk, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 11 augustus 2017 aangevochten, waarin zijn verzoek om een zorg- en contactregeling werd afgewezen. De moeder, bijgestaan door mr. F. Bouyaghjdane, heeft de bestreden beschikking verdedigd en verzocht deze te bekrachtigen. De Raad voor de Kinderbescherming is als partij betrokken in de procedure.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 augustus 2018 is de vader, bijgestaan door een waarnemend advocaat en een tolk, gehoord, evenals de moeder en de vertegenwoordiger van de raad. De vader heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige is, en dat de moeder een negatieve invloed heeft op het beeld dat de dochter van haar vader heeft. De moeder heeft daarentegen gesteld dat het in het belang van de minderjarige is om geen omgang met de vader te hebben, en dat de dochter zich hevig verzet tegen contact met hem.
Het hof heeft kennisgenomen van eerdere rapporten en de situatie van de minderjarige, die bij de moeder woont. Het hof heeft geconcludeerd dat er serieuze zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder en dat er mogelijk een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige bestaat. Het hof heeft besloten om de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot 14 februari 2019, in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over de omgangsregeling.