3.8.Het
hofoverweegt het volgende.
Waar het in de onderhavige zaak op aankomt, is of er
op de peildatum (19 december 2012)(onderstreping hof) sprake was van een schuld van de vrouw in privé aan [beheersmaatschappij] Beheersmaatschappij B.V. uit hoofde van geldlening (waardoor deze schuld in de huwelijksgemeenschap valt en in hun onderlinge verhouding door ieder van partijen bij helfte dient te worden gedragen).
Ingevolge art. 150 Rv rust op de vrouw de stelplicht, en zo nodig bewijslast, ter zake.
De vrouw heeft weliswaar aangevoerd dat zij bijna tien jaar voor de peildatum een schuld is aangegaan bij [beheersmaatschappij] Beheersmaatschappij B.V., maar zo dit al juist zou zijn (de man heeft dit weersproken en de schuldbekentenis houdt in dat de vrouw en [beheersmaatschappij] Beheersmaatschappij B.V. een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan, maar dat sluit nog niet uit dat de vrouw daarbij als bestuurder van [de vennootschap] die BV heeft vertegenwoordigd, zodat niet zijzelf, maar [de vennootschap] partij is geworden bij de overeenkomst), betekent dit niet dat die schuld er nog was op de peildatum. De man heeft het bestaan van de schuld op de peildatum ook voldoende gemotiveerd betwist. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De man heeft erop gewezen dat de lening o/g [beheersmaatschappij] Beheersmaatschappij B.V. in de (concept) jaarrekeningen van [de vennootschap] van 2010 en 2011 als langlopende schuld is opgenomen, en dat er daardoor niet (meer of langer) sprake was van een schuld van de vrouw, maar van [de vennootschap] De hoofdsom van deze schuld, een bedrag van € 68.068,--, is gelijk aan het in de notariële akte genoemde bedrag van geldlening. Uit genoemde jaarrekeningen blijkt dat er door [de vennootschap] op de geldlening is afgelost (in de periode tot 2009 een bedrag van € 23.614,--, in het boekjaar 2009 een bedrag van € 7.000,-- en in 2010 en 2011 een bedrag van € 4.000,--), maar ook weer bij [beheersmaatschappij] Beheersmaatschappij B.V. geld is opgenomen (in 2010: € 17.500,--). Voorts blijkt uit genoemde (concept) jaarrekeningen dat er in 2010 en 2011 rentebetalingen aan [beheersmaatschappij] Beheersmaatschappij B.V. zijn gedaan (€ 3.310,--respectievelijk € 2.826,--).
Hoewel de vrouw betoogt dat de geldlening abusievelijk op de balans van [de vennootschap] terecht is gekomen, heeft zij, ter zitting daarnaar gevraagd, niet weersproken dat [de vennootschap] tot 2012 op de geldlening heeft afgelost. Evenmin heeft zij weersproken dat er opnames door [de vennootschap] zijn geweest, waardoor de hoofdsom is toegenomen. Over de vraag hoe deze opnames hebben kunnen plaatsvinden als de schuld haar eigen schuld zou zijn, heeft de vrouw geen duidelijkheid kunnen verschaffen.
Blijkens de jaarrekening van 2013 is de lening o/g [beheersmaatschappij] Beheersmaatschappij B.V. in 2012 afgelost, althans voor dat jaar staat als hoofdsom vermeld een bedrag van € 85.568,--, voor cumulatieve aflossingen een bedrag van € 38.614,-- en als “Aflossing boekjaar” staat vermeld het (rest)bedrag van € 46.954,--. Volgens de vrouw is de geldlening niet afgelost. Zij stelt dat deze slechts van de balans is gehaald, omdat het een geldlening van haarzelf betreft en niet van [de vennootschap] Ter onderbouwing van deze stelling heeft de vrouw een e-mail van haar accountant van 30 november 2015 overgelegd waarin deze het volgende verklaart:
“(…)
De betreffende lening is door de vorige accountant ( [administratie & financiële dienstverlening] Administratie & Financiële Dienstverlening) opgenomen op de balans van de vennootschap.
Ten tijde van het samenstellen van de jaarstukken over 2012 is ons op basis van de overgelegde schuldbekentenis d.d. 28 november 2012 (
sic), opgesteld door [notarissen] Notarissen (zie bijlage), gebleken dat de betreffende lening niet is verstrekt aan de vennootschap doch dat de schuldenaar mevrouw [appellante] in privé is. Met deze (voor ons nieuwe) informatie is vervolgens rekening gehouden bij het samenstellen van de jaarstukken 2012.”
Deze verklaring van de accountant is ontoereikend. De accountant heeft zich kennelijk alleen gebaseerd op de overgelegde schuldbekentenis uit 2002. Dat de accountant zelf enig onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van de schuld in 2012 is gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat de jaarrekening van 2012 (en de daarbij behorende toelichting) niet is overgelegd, hetgeen opmerkelijk is nu de jaarrekeningen over de jaren 2009 tot en met 2011 en 2013 wél zijn overgelegd. Een verklaring waarom de jaarrekening 2012 niet is overgelegd heeft de vrouw niet kunnen geven. Voorts zijn in de jaarrekening van 2013, voor het jaar 2012 noch voor het jaar 2013 correcties opgenomen voor het “van de balans halen” van de geldlening in 2012 noch voor de in het verleden (naar eerst dan zou zijn gebleken, onterecht) gedane aflossingen op deze geldlening en rentebetalingen. In de jaarrekening is ook geen rekening-courant opgenomen, waaruit een (toegenomen) schuld van de vrouw in verband met de geldlening zou kunnen blijken. Een rekening-courant overeenkomst ontbreekt eveneens. Overige verificatoire bescheiden (zoals een aangifte IB) waaruit een schuld van de vrouw blijkt, zijn niet overgelegd.
Voor zover de vrouw er nog op heeft gewezen dat door [beheersmaatschappij] Beheersmaatschappij B.V. op 31 juli 2013 executoriaal derdenbeslag is gelegd op de verzekeringsuitkering van de door echtscheiding ontbonden gemeenschap bij de N.V. Noordhollandsche van 1816 Schadeverzekeringsmaatschappij, overweegt het hof dat het feit dat er beslag is gelegd, geen bewijs oplevert van het bestaan van een schuld. Het door de vrouw aangevoerde feit dat de man nimmer heeft gevorderd dat het executoriale derdenbeslag op zijn aandeel in de verzekeringsuitkering wordt opgeheven, is ontoereikend voor de conclusie dat de man de schuld ook erkent. Het hof kan dat evenmin afleiden uit de door de vrouw overgelegde correspondentie van de heer [directeur vsn de beheersmaatschappij] .
Nu de man de stelling van de vrouw voldoende gemotiveerd heeft betwist en de vrouw geen bewijs heeft aangeboden van haar stelling, is deze niet komen vast te staan. De grief faalt.