Parketnummer : 20-003948-16
Uitspraak : 5 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 december 2016 in de strafzaak met parketnummer 02-821194-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte wegens ‘mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl degene ten aanzien van wie de in het eerste lid omschreven feiten worden gepleegd een persoon is die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt en terwijl één van die feiten is vergezeld van geweld, meermalen gepleegd’ (artikelen 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts is bij vonnis waarvan beroep beslist op de vordering van de [benadeelde partij].
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging, gelet op de verzochte vrijspraak, bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan verdachte is –
middels nadere omschrijving van de telastelegging –ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2014 tot en met 1 december 2014 te Heinkenszand en/of Vlissingen en/of Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A)
een ander, te weten [aangeefster] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]), heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster] (sub 2°) en/of
B)
een ander, te weten [aangeefster] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]), (telkens) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [aangeefster] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [aangeefster] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°) en/of
C)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangeefster], terwijl die [aangeefster] nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt (sub 8°), bestaande die handeling(en) hieruit dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
- die [aangeefster] onderdak heeft/hebben verschaft, nadat zij was weggelopen uit de inrichting waar zij verbleef en/of
- die [aangeefster] heeft/hebben gedwongen (naakt)foto's van zichzelf te laten nemen, waarbij haar polsen stevig werden vastgepakt en/of zij naar een slaapkamer werd getrokken/gesleurd en/of waarbij dreigend de woorden werden toegevoegd: dat hij/zij "haar familie zou(den) weten te vinden" en/of dat "het pistool al klaar lag" en/of "doe je kleren nu maar uit, anders sla ik je" en/of
- (vervolgens) (naakt)foto's van die [aangeefster] heeft/hebben gemaakt en/of
- (vervolgens) (een) advertentie(s) heeft/hebben gemaakt/vervaardigd en/of geplaatst op internetsite(s) (o.a. website "[website 1]" en/of "[website 2]") en/of waarin die [aangeefster] (onder de naam "[alias 1]" en/of "[alias 2]" en/of "[alias 3]" en/of "[alias 4]" en/of "[alias 5]") werd aangeboden als prostituee en/of
- die [aangeefster] heeft/hebben gedwongen en/of overgehaald en/of in de gelegenheid gesteld om (tegen betaling) seks te hebben met een of meer mannen en/of (vervolgens) heeft/hebben tewerkgesteld als prostituee en/of daartoe afspraken heeft/hebben gemaakt en/of laten maken met een of meer (potentiële) klanten en/of
- een (werk)telefoon en/of (werk)kamer en/of condooms voor die [aangeefster] heeft/hebben geregeld en/of ter beschikking gesteld en/of
- zorg heeft/hebben gedragen voor controle en/of begeleiding en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden van die [aangeefster] en/of
- het door [aangeefster] verdiende geld heeft/hebben ingenomen en/of beheerd en/of (deels) aangewend voor zijn/hun eigen gebruik en/of
-de werktijden van die [aangeefster] als prostituee heeft/hebben bepaald.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2014 tot en met 16 november 2014 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen
A)
een ander, te weten [aangeefster] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]), heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster] (sub 2°) en
B)
een ander, te weten [aangeefster] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]), ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 5°) en
C)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangeefster], terwijl die [aangeefster] nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt (sub 8°), bestaande die handelingen hieruit dat hij, verdachte, en zijn mededaders
- die [aangeefster] hebben gedwongen (naakt)foto's van zichzelf te laten nemen, waarbij haar polsen stevig werden vastgepakt en zij naar een slaapkamer werd getrokken en waarbij dreigend de woorden werden toegevoegd: dat hij "haar familie zou weten te vinden" en dat "het pistool al klaar lag" en "doe je kleren nu maar uit, anders sla ik je" en
- (vervolgens) (naakt)foto's van die [aangeefster] hebben gemaakt en
- vervolgens advertenties hebben gemaakt en geplaatst op internetsites (o.a. website "[website 1]") en waarin die [aangeefster] (onder de naam "[alias 2]" of "[alias 3]") werd aangeboden als prostituee en
- die [aangeefster] hebben gedwongen en/of overgehaald en in de gelegenheid gesteld om tegen betaling seks te hebben met mannen en vervolgens hebben tewerkgesteld als prostituee en daartoe afspraken hebben gemaakt en/of laten maken met (potentiële) klanten en
- een werktelefoonnummer en werkkamer voor die [aangeefster] hebben geregeld en ter beschikking gesteld en
- zorg hebben gedragen voor controle en/of begeleiding en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden van die [aangeefster] en
- het door [aangeefster] verdiende geld hebben ingenomen en (deels) aangewend voor hun eigen gebruik en
- de werktijden van die [aangeefster] als prostituee hebben bepaald.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweren van de verdediging strekkende tot vrijspraak
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit. Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – het navolgende aangevoerd.
In de eerste plaats heeft de verdediging bepleit dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte enige strafbare rol heeft gespeeld bij de uitbuiting van [aangeefster]. Verdachte heeft ontkend dat hij iets te maken heeft gehad met het prostitueren van aangeefster. Verdachte heeft aangeefster op 9 november 2014 weliswaar opgehaald en meegenomen naar zijn chalet, maar hij wist niet wat er vervolgens met haar zou gaan gebeuren. Bovendien is verdachte op 10 november 2014 om 4.30 uur opgehaald door zijn stiefvader, [getuige 1]. Zij hebben vervolgens de hele dag gewerkt in België. De verklaringen van aangeefster omtrent de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit zijn volgens de verdediging niet betrouwbaar, nu aangeefster tijdens het intakegesprek op 2 december 2014 op diverse essentiële punten anders heeft verklaard dan in een aantal latere verklaringen. Ook de verklaringen die [medeverdachte 1] op 27 mei 2016 en 6 juni 2016 heeft afgelegd dienen als onbetrouwbaar te worden bestempeld en dienen om die reden niet voor het bewijs te worden gebezigd, mede gelet op de inhoud van de verklaring die zij op 7 september 2017 ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. Bij gebrek aan ander bewijsmateriaal dat de rol van verdachte bij het prostitueren van aangeefster kan staven, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde uitbuiting van aangeefster, aldus de verdediging.
In de tweede plaats heeft de verdediging bepleit dat het ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Als verdachte al betrokken is geweest bij het ten laste gelegde feit, rechtvaardigt dit volgens de verdediging nog niet de conclusie dat sprake is geweest van medeplegen. Zo was verdachte niet aanwezig bij de seksafspraken van aangeefster en heeft hij geen financieel voordeel genoten. Op basis van het voorgaande concludeert de verdediging dat de rol van verdachte bij het ten laste gelegde feit niet van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van medeplegen.
Het hof overweegt als volgt.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en [medeverdachte 1]
Nu de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en [medeverdachte 1] heeft betwist, ziet het hof zich in de eerste plaats voor de beantwoording van de vraag gesteld of deze verklaringen naar het oordeel van het hof als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en aldus tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
1.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Aangeefster heeft op 2 december 2014 een intakegesprek met de politie gevoerd. Daarna heeft zij op 7 september 2015 aangifte gedaan en heeft zij op 3 december 2015 een aanvullende verklaring afgelegd. Tot slot heeft er op 26 oktober 2016 een studioverhoor plaatsgevonden.
Het hof stelt voorop dat het – anders dan de verdediging – van oordeel is dat de verklaring die aangeefster tijdens haar intakegesprek heeft afgelegd niet tegenstrijdig is met de verklaring die zij heeft afgelegd bij gelegenheid van haar aangifte. Hoewel aangeefster in haar aangifte op enkele onderdelen wat anders heeft verklaard dan tijdens het intakegesprek is het hof van oordeel dat de door haar afgelegde verklaringen in de kern wel degelijk gelijkluidend zijn. Weliswaar heeft aangeefster in haar aangifte uitgebreider en gedetailleerder verklaard dan tijdens het intakegesprek, maar dit kan naar het oordeel van het hof worden verklaard door het verschil in karakter tussen een intakegesprek en een aangifte. Tijdens een intakegesprek wordt doorgaans op een meer globale manier gesproken over wat heeft plaatsgevonden. Als vervolgens wordt besloten tot het doen van aangifte is het moment daar om gedetailleerder te verklaren over hetgeen is gebeurd. Het verschil in karakter tussen deze verklaringen kan tot gevolg hebben dat in de aangifte zaken aan de orde komen die in het intakegesprek niet zijn genoemd. Dat daarvan ook in dit geval sprake was, acht het hof aannemelijk. De omstandigheid dat aangeefster in haar aangifte zaken heeft verklaard die zij tijdens het intakegesprek niet heeft verklaard (of andersom) maakt dan ook niet dat het hof haar verklaringen onbetrouwbaar acht. De omstandigheid dat aangeefster tijdens het studioverhoor op bepaalde punten anders heeft verklaard dan tijdens het intakegesprek en de aangifte leidt niet tot een ander oordeel. Het hof merkt daarbij op dat het studioverhoor bijna twee jaar na het intakegesprek en ongeveer een jaar na de aangifte heeft plaatsgevonden, welk tijdsverloop tot gevolg kan hebben dat aangeefster zich bepaalde zaken niet meer goed of anders herinnerde dan ten tijde van het intakegesprek of haar aangifte. Het hof ziet ook overigens geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen, temeer niet nu haar verklaringen op essentiële onderdelen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Het hof zal de verklaringen van aangeefster dan ook tot het bewijs bezigen, waarbij het hof haar aangifte van 7 september 2015 als uitgangspunt zal nemen. In haar aangifte heeft zij immers voor het eerst uitgebreid en gedetailleerd over het ten laste gelegde feit verklaard, terwijl het tijdsverloop hier een minder grote rol speelt dan bij de verklaring die op 26 oktober 2016 is afgelegd tijdens het studioverhoor.
2.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] d.d. 27 mei 2016 en 6 juni 2016
[medeverdachte 1] heeft in eerste instantie verklaringen afgelegd waaruit volgde dat aangeefster de prostitutiewerkzaamheden vrijwillig verrichtte. Op 27 mei 2016 en 6 juni 2016 heeft zij echter gedetailleerd verklaard waarom zij op die momenten de waarheid wilde vertellen. Zij heeft verklaard dat zij zelf onder druk van [medeverdachte 2] in de prostitutie moest werken, dat zij zwanger van hem werd waardoor zij het werk niet meer kon doen en dat daardoor de inkomsten wegvielen. Volgens [medeverdachte 1] moest om die reden een ander meisje – aangeefster – haar plaats innemen. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat zij heeft meegewerkt aan het in de prostitutie brengen en houden van aangeefster. In haar verklaringen van 27 mei 2016 en 6 juni 2016 spaart [medeverdachte 1] zichzelf niet en dicht zij zichzelf een grote rol in het geheel toe. Deze verklaringen worden bovendien op meerdere onderdelen ondersteund door ander objectief bewijs, zoals de bevindingen van de politie en telefoongegevens. Tot slot vinden deze verklaringen steun in de verklaringen van aangeefster. Het hof acht de verklaringen van [medeverdachte 1] van 27 mei 2016 en 6 juni 2016 dan ook betrouwbaar.
Voorts is het hof – anders dan de verdediging – van oordeel dat de verklaring die [medeverdachte 1] op 7 september 2017 ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd niet strijdig is met de verklaringen die zij heeft afgelegd op 27 mei 2016 en 6 juni 2016. De omstandigheid dat zij ten overstaan van de raadsheer-commissaris – anders dan in haar verklaring van 27 mei 2016 – niet heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 2] reeds over het prostitueren van aangeefster hebben gesproken op de avond dat aangeefster bij het chalet van verdachte in Heinkenszand aankwam (op 9 november 2014), maakt haar verklaringen op dit punt nog niet tegenstrijdig. Immers, ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [medeverdachte 1] op veel vragen geantwoord dat zij het zich allemaal niet meer kan herinneren. Dit is ook het geval geweest bij de vraag van de raadsheer-commissaris of er op de avond dat aangeefster bij het chalet aankwam is gesproken over het prostitueren van aangeefster. Naar het oordeel van het hof valt dit te verklaren door het tijdsverloop. Het verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft immers meer dan een jaar na de verklaringen van 27 mei 2016 en 6 juni 2016 en bijna drie jaar na het ten laste gelegde feit plaatsgevonden.
Nu het hof ook overigens geen reden ziet om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] van 27 mei 2016 en 6 juni 2016 te twijfelen, zal het hof deze verklaringen tot het bewijs bezigen.
Relevante feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof – voor zover hier van belang – de navolgende feiten en omstandigheden af.
Verdachte heeft op 7 en 8 november 2014 contact met aangeefster gehad via de telefoon en via Facebook. Hij heeft haar tijdens dit contact overgehaald om op 9 november 2014 niet naar Tilburg (naar de instelling waar zij verbleef) te gaan maar naar Goes te komen.Op 9 november 2014 is aangeefster op de trein naar Goes gestapt. Zij is vervolgens omstreeks 23.00 uur in Goes opgehaald door (onder andere) verdachte en [medeverdachte 1].Hierop zijn zij naar camping [naam camping] in Heinkenszand gereden, alwaar verdachte een chalet huurde.Toen zij in het chalet aankwamen, was ook [medeverdachte 2] daar aanwezig. Die nacht – van 9 op 10 november 2014 – hebben verdachte en [medeverdachte 2] met elkaar gesproken over het prostitueren van aangeefster.Bovendien heeft [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte, [medeverdachte 2] en zijzelf in het chalet in Heinkenszand hebben besproken dat het de bedoeling was dat aangeefster voor verdachte zou werken en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de klanten zouden aanleveren. Het geld dat aangeefster zou verdienen, zouden zij met elkaar – inclusief aangeefster – delen. Toen dit werd besproken, was aangeefster er nog niet van op de hoogte gebracht dat zij in de prostitutie moest gaan werken.Verdachte is degene die uiteindelijk tegen aangeefster heeft gezegd dat zij als prostituee moest gaan werken.Aangeefster heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat zij
(het hof begrijpt: aangeefster en verdachte)binnen een half jaar genoeg geld zouden hebben om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien als zij, aangeefster, goed haar best zou doen.Toen verdachte aan haar had uitgelegd wat het werk precies inhield en aangeefster zei dat ze dat werk niet wilde doen, heeft hij op dwingende wijze gezegd dat ze het toch moest doen en diverse malen haar polsen hard vastgepakt.Vervolgens zijn er in het chalet naaktfoto’s van aangeefster gemaakt ten behoeve van de seksadvertenties.Verdachte heeft met deze foto’s de eerste seksadvertentie geplaatst. Verdachte heeft deze foto’s later ook doorgestuurd naar [medeverdachte 1], die deze foto’s heeft gebruikt om zelf seksadvertenties van aangeefster te plaatsen.Toen aangeefster niet wilde meewerken aan het nemen van de naaktfoto’s heeft verdachte haar bij haar polsen vastgepakt en meegetrokken naar een slaapkamer en haar bedreigd om haar te bewegen mee te werken aan het nemen van de foto’s.Aangeefster heeft verder verklaard dat zij, verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op enig moment aan tafel zaten en dat zij haar naar haar cupmaat vroegen. Ook vroegen ze haar welke seksuele handelingen ze wel en niet wilde verrichten. Aangeefster heeft verklaard dat je op de website kunt aangeven wat je wel en niet wilt (welke seksuele handelingen je wilt doen), maar dat zij daar geen antwoord op gaf. [medeverdachte 1] heeft die pagina opgemaakt van zondag (hof: 9 november 2014) op maandag (hof: 10 november 2014).
Aangeefster heeft verder verklaard dat er op 10 november 2014 al werd gebeld door klanten. [medeverdachte 1] voerde de telefoongesprekken namens aangeefster en zei vervolgens tegen aangeefster wat zij moest doen. Aangeefster heeft voorts verklaard dat zij op haar eerste werkdag met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar hun woning aan de [adres 1] in Middelburg is gegaan om te werken en dat zij die dag zes à zeven klanten heeft gehad. Aangeefster overnachtte toentertijd nog wel in het chalet op camping [naam camping] in Heinkenszand. Zij zag verdachte alleen op die camping. Drie tot vier dagen na de politiecontrole op 11 november 2014 heeft aangeefster verdachte voor het laatst gezien. Volgens aangeefster ‘was verdachte er na een week niet meer’.
De verklaring van aangeefster, inhoudende dat zij – nadat zij met de prostitutiewerkzaamheden was begonnen – nog in het chalet op camping [naam camping] in Heinkenszand verbleef, vindt steun in de telefoongegevens van aangeefster. Op 11 november 2014 (om 12.49 uur, 13.19 uur en 15.43 uur) heeft de gsm van aangeefster namelijk contact gemaakt met een zendmast aan de Schouwersweg in Heinkenszand. Deze zendmast staat in de omgeving van camping [naam camping]. De gsm van aangeefster heeft ook contact met deze zendmast gemaakt op 12 november 2014 (om 10.35 uur en 18.02 uur). Op 13 november 2014 heeft de gsm van aangeefster voor het laatst contact gemaakt met de zendmast aan de Schouwersweg in Heinkenszand (te weten om 13.00 uur en 14.10 uur).
Met betrekking tot de verdeling van het geld dat aangeefster verdiende met de prostitutiewerkzaamheden heeft [medeverdachte 1] tot slot verklaard dat verdachte op enig moment een deel van het geld heeft gekregen, terwijl aangeefster heeft verklaard dat verdachte enkele dagen na de politiecontrole op 11 november 2014 ruzie met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gekregen omdat verdachte vond dat hij niet genoeg geld kreeg.
De rol van verdachte bij het plegen van het ten laste gelegde feit
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden en gelet op het korte tijdsbestek tussen het ophalen van aangeefster op het station in Goes en het uitvoeren van haar eerste prostitutiewerkzaamheden gaat het hof ervan uit dat verdachte op het moment dat hij aangeefster ophaalde op het station reeds de bedoeling had om haar in de prostitutie te brengen en dat alle door hem gepleegde handelingen hebben plaatsgevonden met het oogmerk van de seksuele uitbuiting van aangeefster. Dit blijkt in het bijzonder uit de voor het bewijs gebezigde verklaringen van aangeefster en [medeverdachte 1]. Het hof hecht dan ook geen geloof aan de verklaring van verdachte – inhoudende dat hij aangeefster alleen onderdak heeft gegeven en dat hij niets met de prostitutie van aangeefster te maken heeft gehad – en schuift deze terzijde.
Op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden – in het bijzonder de omstandigheden dat verdachte aangeefster samen met (onder andere) [medeverdachte 1] naar zijn chalet heeft gebracht, dat hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gesproken over het prostitueren van aangeefster alsmede over hun onderlinge taakverdeling en over de geldverdeling, dat zij (verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]) met aangeefster hebben gesproken over de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en dat verdachte daadwerkelijk een deel van de opbrengst uit deze werkzaamheden heeft ontvangen – acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit gedurende de bewezen verklaarde periode tezamen en in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd. Nu verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de hierboven omschreven handelingen hebben begaan vanuit hun gezamenlijke doel om aangeefster prostitutiewerkzaamheden te laten verrichten, is het hof van oordeel dat er tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het prostitueren van aangeefster.
Overigens is het hof van oordeel dat de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 1] – kort gezegd inhoudende dat hij verdachte op maandag 10 november 2014 in de vroege ochtend heeft opgehaald, dat zij de gehele dag hebben gewerkt in België, dat zij omstreeks 21.00 uur weer thuiskwamen en dat verdachte pas de volgende dag (dus op 11 november 2014) weer naar camping [naam camping] is gegaan – alsmede de door hem bij gelegenheid van zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris overgelegde, door hemzelf ondertekende urenstaat waaruit zou blijken dat verdachte op 10 november 2014 meer dan negen uren heeft gewerkt, aan het vorenstaande oordeel niets afdoen. In de eerste plaats overweegt het hof daartoe dat de verklaring van [getuige 1] en de overgelegde urenstaat in strijd zijn met de bewijsmiddelen, in het bijzonder met de verklaring van aangeefster voor zover daaruit blijkt dat verdachte op 10 november 2014 omstreeks 4.30 uur, 6.30 uur en 12.30 uur (à 13.00 uur) aanwezig was in het chalet op camping [naam camping] in Heinkenszanden met de verklaring van [medeverdachte 1] voor zover daaruit blijkt dat verdachte aanwezig was in het chalet toen zij en [medeverdachte 2] daar in de middag of avond van 10 november 2014 aankwamen.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen. Ook hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een week samen met zijn mededaders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan mensenhandel. Verdachte heeft contact opgenomen met aangeefster, een kwetsbaar minderjarig meisje dat ten tijde van het bewezen verklaarde in een instelling voor gesloten jeugdzorg verbleef. Vervolgens heeft hij haar overgehaald om naar hem toe te komen door haar voor te spiegelen dat er wat tussen hen speelde. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben zeer kort nadat aangeefster naar het chalet van verdachte is gebracht gesproken over het prostitueren van aangeefster. Daartoe zijn er – terwijl zij kenbaar maakte dat dit tegen haar wil was – foto’s van haar gemaakt en zijn er seksadvertenties op internet geplaatst. Zij moest op diverse plaatsen klanten ontvangen, waaronder de woning van [medeverdachte 1], in welke woning ook [medeverdachte 2] verbleef. Voorts hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangeefster voor seksafspraken naar woningen van klanten gebracht. Het geld dat door aangeefster werd verdiend, werd ingenomen door [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] gaf dat geld vervolgens weer aan [medeverdachte 2]. Een deel van de inkomsten van aangeefster is aan verdachte gegeven. Aangeefster heeft geen inkomsten ontvangen uit haar prostitutiewerkzaamheden. Zij heeft alleen een broek, een trui en een tatoeage gekregen.
Aangeefster heeft seksuele handelingen tegen betaling moeten verrichten met een groot aantal mannen. Deze handelingen bestonden onder andere uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Bovendien moest aangeefster veel en lange dagen werken en moest zij – zo leidt het hof uit haar verklaring op dossierpagina 318 af – reeds vanaf het begin ook seks zonder condoom met klanten hebben. Seks zonder condoom leverde namelijk meer geld op. Hierdoor is aangeefster blootgesteld aan grote gezondheidsrisico’s. Deze risico’s hebben zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt, aangezien aangeefster als gevolg van de vele seksuele contacten zonder condoom twee geslachtsziektes heeft opgelopen, hetgeen kan leiden tot onvruchtbaarheid.
Bij het plegen van het bewezen verklaarde feit speelde verdachte een cruciale rol. Hij heeft aangeefster immers geworven, er zijn sterke aanwijzingen dat hij het initiatief heeft genomen om aangeefster in de prostitutie te laten werken en hij heeft haar in contact gebracht met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Voorts was verdachte gedurende de bewezen verklaarde periode – van 9 november 2014 tot en met 16 november 2014 – nauw betrokken bij de prostitutiewerkzaamheden, onder meer door het verschaffen van onderdak, het nemen van naaktfoto’s en het maken en plaatsen van een seksadvertentie op internet. Dit rekent het hof verdachte zwaar aan.
Seksuele uitbuiting is een bijzonder ernstige vorm van mensenhandel, nu het financieel gewin allesbepalend is en de gevolgen voor het slachtoffer vaak zeer ingrijpend zijn. Met zijn handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, waarbij hij de belangen van het slachtoffer ondergeschikt heeft gemaakt aan zijn eigen financiële belangen. Het hof neemt het verdachte voorts bijzonder kwalijk dat hij een reeds kwetsbaar meisje met de nodige persoonlijke problematiek verder heeft beschadigd om er zelf financieel beter van te worden. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden hier vaak nog gedurende langere tijd de nadelige psychische en emotionele gevolgen van. Dat dit ook bij aangeefster het geval is geweest, blijkt wel uit de slachtofferverklaring die zij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd.
In strafverzwarende zin heeft het hof nog rekening gehouden met de jonge leeftijd van het slachtoffer ten tijde van het bewezen verklaarde feit en met de omstandigheid dat verdachte gebruik heeft gemaakt van (bedreiging met) geweld teneinde aangeefster te dwingen naaktfoto’s van zichzelf te laten nemen. Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof tevens rekening gehouden met de betrekkelijk korte bewezen verklaarde periode van één week.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in de eerste plaats acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 augustus 2018, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het plegen van het bewezen verklaarde feit reeds onherroepelijk is veroordeeld ter zake van gewelds- en vermogensdelicten. Hij is in verband met deze feiten door de kinderrechter veroordeeld tot voorwaardelijke en onvoorwaardelijke jeugddetenties en een werkstraf. Tweemaal is daarbij als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringstoezicht opgelegd (in 2011 en 2012) en in 2013 is aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. Van deze sancties en interventies is kennelijk niet een zodanige preventieve werking uitgegaan dat het verdachte heeft weerhouden van het plegen van het bewezen verklaarde feit.
Uit de reclasseringsrapporten die over verdachte zijn opgemaakt (d.d. 13 november 2015, 10 maart 2016, 6 oktober 2016 en 24 november 2016) blijkt dat verdachte staat geregistreerd als een persoon met een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis, zowel binnen een vrijwillig kader als in een gedwongen kader. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog.
Omtrent de persoon van verdachte zijn voorts drie rapportages Pro Justitia uitgebracht, te weten de rapportage van 29 maart 2016 van drs. T. ’t Hoen (gezondheidszorgpsycholoog), zijn aanvullende rapportage van 26 augustus 2016 en de rapportage van 21 november 2016 van drs. R.J.B. Metze (gezondheidszorgpsycholoog). In al deze rapportages wordt geconstateerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dit was volgens de rapporteurs ook het geval ten tijde van het bewezen verklaarde feit. Volgens hen is er bij verdachte nauwelijks tot geen sprake van empathie. Nu niet kan worden geconcludeerd dat de stoornis van verdachte dermate van invloed was op zijn gedragskeuzemogelijkheden dat zijn gedragsregulatie erdoor werd belemmerd, heeft drs. Metze geconcludeerd dat sprake is van volledige toerekeningsvatbaarheid.
Tot slot heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de vorenomschreven ernst van het feit – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt. Alle omstandigheden afwegende acht het hof – evenals de rechtbank en de advocaat-generaal – een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Vordering van de [benadeelde partij]
De [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde. Na de vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding ter terechtzitting in eerste aanleg met een bedrag van € 500,00 te hebben verlaagd, bedroeg deze vordering € 36.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaande uit € 12.000,00 aan materiële schade en € 24.500,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 14.008,40, bestaande uit € 1.508,40 aan materiële schade en € 12.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Ten behoeve van de leesbaarheid zullen de schadeposten afzonderlijk van elkaar worden besproken.
Materiële schade
Bewezen is verklaard dat de benadeelde partij voor verdachte en zijn mededaders prostitutiewerkzaamheden moest verrichten en dat zij het geld dat daarmee werd verdiend moest afgeven. Het hof is gelet hierop van oordeel dat de benadeelde partij financiële schade heeft geleden en dat dit een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Het hof acht verdachte en zijn mededaders aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal de schade begroten aan de hand van het dossier, waarbij het hof rekening houdt met het aantal klanten, het aantal dagen dat de benadeelde partij heeft gewerkt en de gemiddelde opbrengst per afspraak.