Op 18 september 2012 heeft, voor zover thans van belang, de vader zowel een verzoek ingediend om hem samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten als een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen.
Bij beschikking van 16 november 2012 heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast naar gezag en omgang. In zijn rapport van 26 maart 2013 adviseert de raad om het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] toe te wijzen. Verder adviseert de raad om in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken een begeleide contactregeling op te starten door intensieve gezinsbegeleiding via de Combinatie van het Omgangshuis en de zaak aan te houden in afwachting van het verloop van de begeleide contacten.
Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 23 september 2013 bepaald dat er begeleide omgang moet komen, verder in te vullen door de Combinatie in nader overleg met partijen. Ook heeft de rechtbank bevolen dat de ouders gevolg geven aan de oproep van de Combinatie om mee te werken aan de uitvoering van de regeling. In afwachting van het verloop van de begeleide omgang, heeft de rechtbank de verdere behandeling en beslissingen aangehouden.
Omdat de moeder geen gevolg zou geven aan een oproep van de Combinatie om in overleg te treden over de concrete uitwerking van de begeleide omgangsregeling c.q. omdat zij niet zou meewerken aan de uitvoering van de begeleide omgangsregeling, werden, nadat aan de moeder verstek was verleend, bij vonnis in kort geding van 6 november 2014 aan de gerechtelijke bevelen in voornoemde beschikking van 23 september 2013 dwangsommen verbonden.
Daarna, bij beschikking van 20 februari 2015, heeft de rechtbank op basis van de aan haar overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van 12 februari 2015, geconstateerd dat het traject bij de het Omgangshuis van de Combinatie op dat moment stil lag, in verband waarmee onder meer door de moeder was gesteld dat, nu zij ging starten met EMDR, zij niet kon worden geconfronteerd met het omgangshuis. Het zou dan ook geen onwil van de moeder, maar onmacht zijn. De rechtbank was echter van oordeel dat de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] snel weer moesten worden hervat. Nu per separate beschikking van eveneens 20 februari 2015 [minderjarige] onder toezicht was gesteld, ging de rechtbank er van uit dat de gezinsvoogd er zorg voor zou dragen dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] weer zou worden opgestart. Daarbij ging de rechtbank ervan uit dat de moeder “alles in het werk zal stellen om te voorkomen dat [minderjarige] de dupe wordt van haar onvermogen om vader te erkennen in zijn rol”.
Vervolgens werd bij beschikking van 17 augustus 2015 de ondertoezichtstelling verlengd omdat nog steeds sprake was van een ontwikkelingsbedreiging. Het was in de afgelopen periode nog niet gelukt om met tussenkomst van een omgangshuis een omgangsregeling tot stand te brengen tussen [minderjarige] en de vader.
Dan, op 19 augustus 2016, besluit de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet opnieuw te verlengen. Dienaangaande overweegt de rechtbank onder meer dat duidelijk is geworden dat de vader eerst individuele hulp zal moeten zoeken om te werken aan zijn persoonlijke problematiek voordat vooruitgang kan worden geboekt in de gezamenlijke gesprekken bij [instelling 1] . De moeder heeft, aldus de rechtbank, ter zitting verklaard dat zij reeds individuele hulp ontvangt en dat zij daar baat bij heeft. Na afronding van de individuele hulpverlening kunnen de ouders dan opnieuw bij [instelling 1] werken aan de onderlinge communicatie om ruimte te scheppen voor een veilig herstel van contact tussen de vader en [minderjarige] . Dat kan allemaal in een vrijwillig kader en dus zijn er geen gronden meer voor een ondertoezichtstelling.
Vervolgens verzoekt de rechtbank bij beschikking van 16 november 2016 de raad wederom een onderzoek in te stellen. Kort samengevat, gaat het om de vraag of wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige] is, welke omgangs-/contactregeling het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] en hoe die regeling er uit dient te zien, welke contra-indicaties er eventueel zijn en hoe deze contra-indicaties dan kunnen worden opgeheven.
In zijn rapport van 12 april 2017 adviseert de raad om het verzoek van de vader om een (vooralsnog begeleide) omgangsregeling vast te stellen toe te wijzen in die zin, dat er contactopbouw zal plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] door middel van doorverwijzing naar het Omgangshuis van de Combinatie Jeugdzorg (of Kompaan). In het kader van deze gestaag opbouwende omgang in het Omgangshuis heeft de raad vooralsnog een omgangsmoment tussen de vader en [minderjarige] van eenmaal per drie weken voor ogen. Voor gezamenlijk gezag acht de raad geen basis aanwezig.
In de thans bestreden beschikking van 5 juli 2017 wijst de rechtbank het verzoek tot gezamenlijk gezag af evenals het verzoek om een omgangs- dan wel contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen. Dienaangaande overweegt de rechtbank onder meer dat, mede wijzend op het afgebroken traject bij [instelling 1] op grond dat de vader zich niet kon beheersen in het bijzijn van de moeder en [minderjarige] , de vader eerst aan zijn emotieregulatie moet werken. Mogelijk, aldus nog steeds de rechtbank, reageert de vader te heftig en