ECLI:NL:GHSHE:2018:3664

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
200.224.972_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezamenlijk gezag tussen ouders na beëindiging van de relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juli 2017, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling met zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader en de moeder hebben van begin 2011 tot begin 2012 een affectieve relatie gehad, waaruit hun kind, [minderjarige], is geboren. Na de beëindiging van de relatie zijn er problemen ontstaan rondom de omgang en het gezag. De vader heeft in het verleden een contactverbod gehad na een escalatie tussen de ouders, en de rechtbank heeft eerder een raadsonderzoek gelast naar de omgangsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 3 juli 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vader heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoeken heeft afgewezen, terwijl de moeder heeft gewezen op de eerdere veroordeling van de vader wegens mishandeling en haar zorgen over de veiligheid van de omgang. De raad heeft geadviseerd om het contact tussen de vader en [minderjarige] zo spoedig mogelijk te herstellen, maar heeft ook aangegeven dat gezamenlijk gezag op dit moment niet in het belang van het kind is.

Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de vader recht heeft op begeleid contact met [minderjarige] in het Omgangshuis, te beginnen met een contactmoment per drie weken. Het hof heeft de afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag bevestigd, omdat de communicatie tussen de ouders nog niet constructief is en er onvoldoende vertrouwen is voor een veilige omgang. Het hof hoopt dat de ouders in de toekomst tot een gezamenlijke beslissing kunnen komen over het gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 augustus 2018
Zaaknummer: 200.224.972/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/252689/ FA RK 12-4925
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Geuze jr.,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: voorheen mr. A.C. de Klerk, thans mr. W.J. Eusman.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging [vestiging] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juli 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 oktober 2017 heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag en de afwijzing van de omgangsregeling, en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
- dat de vader en de moeder belast zijn met het gezamenlijk gezag;
- dat de hierna te noemen minderjarige bij de vader verblijft een weekend per veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen en een dagdeel door de week;
- althans zodanige beslissingen te nemen die het hof rechtens juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 november 2017, heeft de moeder geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. J. Geuze jr.;
-de moeder, bijgestaan door mr. W.J. Eusman;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 november 2016;
- V6-formulier van de zijde van de vader, met productie B: bewijs van afronding VERS-training, ingekomen ter griffie op 20 juni 2018;
- V2-formulier van de zijde van de moeder inzake advocaatwijziging, ingekomen ter griffie op 21 juni 2018;
- V6-formulier van de zijde van de moeder met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van begin 2011 tot begin 2012 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
-
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Temeer waar in deze zaak het inleidende verzoek bij de rechtbank ongeveer 6 jaar geleden is ingediend, hecht het hof eraan om kort het procesverloop tot op heden te schetsen.
Na de beëindiging van de relatie hebben de ouders getracht om afspraken te maken over [minderjarige] . Daarin zijn zij niet geslaagd. Op 19 maart 2012 is een gesprek tussen de ouders geëscaleerd, naar aanleiding waarvan de vader in voorarrest heeft gezeten en hem een contactverbod is opgelegd geweest.
Op 18 september 2012 heeft, voor zover thans van belang, de vader zowel een verzoek ingediend om hem samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten als een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen.
Bij beschikking van 16 november 2012 heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast naar gezag en omgang. In zijn rapport van 26 maart 2013 adviseert de raad om het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] toe te wijzen. Verder adviseert de raad om in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken een begeleide contactregeling op te starten door intensieve gezinsbegeleiding via de Combinatie van het Omgangshuis en de zaak aan te houden in afwachting van het verloop van de begeleide contacten.
Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 23 september 2013 bepaald dat er begeleide omgang moet komen, verder in te vullen door de Combinatie in nader overleg met partijen. Ook heeft de rechtbank bevolen dat de ouders gevolg geven aan de oproep van de Combinatie om mee te werken aan de uitvoering van de regeling. In afwachting van het verloop van de begeleide omgang, heeft de rechtbank de verdere behandeling en beslissingen aangehouden.
Omdat de moeder geen gevolg zou geven aan een oproep van de Combinatie om in overleg te treden over de concrete uitwerking van de begeleide omgangsregeling c.q. omdat zij niet zou meewerken aan de uitvoering van de begeleide omgangsregeling, werden, nadat aan de moeder verstek was verleend, bij vonnis in kort geding van 6 november 2014 aan de gerechtelijke bevelen in voornoemde beschikking van 23 september 2013 dwangsommen verbonden.
Daarna, bij beschikking van 20 februari 2015, heeft de rechtbank op basis van de aan haar overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van 12 februari 2015, geconstateerd dat het traject bij de het Omgangshuis van de Combinatie op dat moment stil lag, in verband waarmee onder meer door de moeder was gesteld dat, nu zij ging starten met EMDR, zij niet kon worden geconfronteerd met het omgangshuis. Het zou dan ook geen onwil van de moeder, maar onmacht zijn. De rechtbank was echter van oordeel dat de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] snel weer moesten worden hervat. Nu per separate beschikking van eveneens 20 februari 2015 [minderjarige] onder toezicht was gesteld, ging de rechtbank er van uit dat de gezinsvoogd er zorg voor zou dragen dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] weer zou worden opgestart. Daarbij ging de rechtbank ervan uit dat de moeder “alles in het werk zal stellen om te voorkomen dat [minderjarige] de dupe wordt van haar onvermogen om vader te erkennen in zijn rol”.
Vervolgens werd bij beschikking van 17 augustus 2015 de ondertoezichtstelling verlengd omdat nog steeds sprake was van een ontwikkelingsbedreiging. Het was in de afgelopen periode nog niet gelukt om met tussenkomst van een omgangshuis een omgangsregeling tot stand te brengen tussen [minderjarige] en de vader.
Dan, op 19 augustus 2016, besluit de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet opnieuw te verlengen. Dienaangaande overweegt de rechtbank onder meer dat duidelijk is geworden dat de vader eerst individuele hulp zal moeten zoeken om te werken aan zijn persoonlijke problematiek voordat vooruitgang kan worden geboekt in de gezamenlijke gesprekken bij [instelling 1] . De moeder heeft, aldus de rechtbank, ter zitting verklaard dat zij reeds individuele hulp ontvangt en dat zij daar baat bij heeft. Na afronding van de individuele hulpverlening kunnen de ouders dan opnieuw bij [instelling 1] werken aan de onderlinge communicatie om ruimte te scheppen voor een veilig herstel van contact tussen de vader en [minderjarige] . Dat kan allemaal in een vrijwillig kader en dus zijn er geen gronden meer voor een ondertoezichtstelling.
Vervolgens verzoekt de rechtbank bij beschikking van 16 november 2016 de raad wederom een onderzoek in te stellen. Kort samengevat, gaat het om de vraag of wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige] is, welke omgangs-/contactregeling het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] en hoe die regeling er uit dient te zien, welke contra-indicaties er eventueel zijn en hoe deze contra-indicaties dan kunnen worden opgeheven.
In zijn rapport van 12 april 2017 adviseert de raad om het verzoek van de vader om een (vooralsnog begeleide) omgangsregeling vast te stellen toe te wijzen in die zin, dat er contactopbouw zal plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] door middel van doorverwijzing naar het Omgangshuis van de Combinatie Jeugdzorg (of Kompaan). In het kader van deze gestaag opbouwende omgang in het Omgangshuis heeft de raad vooralsnog een omgangsmoment tussen de vader en [minderjarige] van eenmaal per drie weken voor ogen. Voor gezamenlijk gezag acht de raad geen basis aanwezig.
In de thans bestreden beschikking van 5 juli 2017 wijst de rechtbank het verzoek tot gezamenlijk gezag af evenals het verzoek om een omgangs- dan wel contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen. Dienaangaande overweegt de rechtbank onder meer dat, mede wijzend op het afgebroken traject bij [instelling 1] op grond dat de vader zich niet kon beheersen in het bijzijn van de moeder en [minderjarige] , de vader eerst aan zijn emotieregulatie moet werken. Mogelijk, aldus nog steeds de rechtbank, reageert de vader te heftig en
emotioneel vanuit frustratie en een grote gekwetsheid, maar het is en blijft niet in het belang van [minderjarige] dat hij die gevoelens van onrust en onveiligheid ervaart. De vader kan wellicht met vrucht op termijn een nieuw verzoekschrift indienen wanneer hij daarbij aantoont dat hij zich kan beheersen en zijn emoties onder controle heeft: “Alsdan is een omgangsregeling in het belang van [minderjarige] .”
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank de verzoeken van de vader afgewezen onder verwijzing naar veronderstelde problemen in de emotieregulatie van de vader. Al in 2013 heeft de raad geadviseerd tot voorlopig begeleide omgang bij het Omgangshuis. Die is er geweest en de contactmomenten die er zijn geweest tussen de vader en [minderjarige] zijn altijd goed verlopen. In de beschikkingen van de rechtbank van 20 februari 2015 en 17 augustus 2015 en in het raadsadvies van 12 april 2017 is er geen sprake van enige belemmering voor omgang tussen de vader en [minderjarige] . De boosheid van de vader over het tegenwerken van de moeder is door de moeder steeds gebruikt als onderbouwing voor de stelling dat de vader agressief zou zijn en dat wordt door de rechtbank ten onrechte overgenomen. Onbegrijpelijk is dat de rechtbank de adviezen van de raad en de overwegingen in eerdere eigen beschikkingen van de rechtbank ter zijde legt. Er is geen sprake van een emotieregulatieprobleem dat omgang in de weg zou staan.
Meer specifiek met betrekking tot het afwijzen van het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten, merkt de vader nog op dat de afwijzing van de rechtbank is gegrond op de overweging dat het belang van [minderjarige] niet gebaat is bij onveiligheid en onrust tussen de ouders. Dat is, zo stelt de vader in zijn beroepschrift, echter niet het criterium van artikel 1:253c lid 2 BW.
Meer specifiek met betrekking tot het afwijzen van het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen [minderjarige] en hem vast te stellen, merkt de vader nog op dat dit oordeel is gebaseerd op onjuiste gegevens onder hantering van een onjuist criterium. Er is geen sprake van een ontzeggingsgrond zoals bedoeld in 1:377a BW. De brief van de therapeut van [instelling 1] waarin wordt gesproken over emotieregulatie van de vader is een eigen leven gaan leiden. De therapeut geeft daarin de ongefundeerde mening dat het beter is voor [minderjarige] dat er geen omgang is dan omgang omgeven door spanningen. Oplossing van de gebrekkige communicatie tussen de ouders is ten onrechte een conditio sine que non geworden voor omgang. Het mislukken van het [instelling 1] -traject had niet mogen worden gebruikt als contra-indicatie voor omgang. Uit niets blijkt dat de vader zijn beheersing verliest in het bijzijn van [minderjarige] . De rechtbank had het advies van de raad moeten opvolgen en zij had moeten verwijzen naar het Omgangshuis.
3.4.1.
Ter zitting in hoger beroep is zijdens de vader nog het volgende daaraan toegevoegd. De vader wijst nogmaals op de chronologie: het is pas geëscaleerd toen hij contact met [minderjarige] wilde en dat niet kreeg. De vader begrijpt dat hij het vertrouwen van de moeder zwaar heeft geschaad. De vader heeft sinds de bestreden beschikking echter niet stil gezeten. Hij heeft inmiddels de VERS-training gevolgd en wil in overleg met zijn therapeut ook verder gaan met cursussen om met stressvolle situaties om te kunnen gaan. De vader zet, als parallelle trajecten, in op zowel herstel van contact met [minderjarige] als op verbetering van de communicatie tussen de ouders. Over diens verzoek tot gezamenlijk gezag kan ook later worden beslist.
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder wijst op de eerdere veroordeling van de vader wegens mishandeling van de moeder (in 2012). De moeder heeft therapie gevolgd en heeft tot twee maal toe een EMDR behandeling ondergaan teneinde de mishandeling en de gevolgen van het huiselijk geweld een plaats te geven. Vrij laat in de procedure is naar voren gekomen dat een voorwaarde voor omgang en voor communicatie tussen de ouders het in therapie gaan van de vader is. De moeder wil omgang niet in de weg staan, maar het moet wel veilig zijn. De vader had ervoor kunnen kiezen om in therapie te gaan en opnieuw een verzoek te doen, maar hij heeft ervoor gekozen om in beroep te gaan.
Dat de vader ten opzichte van [minderjarige] niet tot een negatieve uiting van zijn emoties komt moge zo zijn maar als hij dat wel doet ten opzichte van de moeder, dan kan de omgang niet worden gefaciliteerd en begeleid. Er is volgens de deskundigen wel degelijk een emotieregulatieprobleem.
De vader heeft ingestemd met het advies van de raad om het verzoek gezamenlijk gezag af te wijzen. De rechtbank stelt niet dat slechte communicatie in de weg staat aan gezamenlijk gezag maar dat het gezamenlijk gezag gezien de problematiek van de vader niet in het belang van [minderjarige] is.
Het is niet het mislukken van het [instelling 1] -traject dat als contra-indicatie is gebruikt, maar de heftige en emotionele reacties van de vader zijn een contra-indicatie voor omgang. Voor omgang is communicatie nodig en als de vader geen contact kan hebben met de moeder zonder in woede te ontsteken, dan is dat een contra-indicatie voor omgang. De brief van de therapeut is voor de vader niet gunstig, maar ook het Omgangshuis en de raad hebben geconstateerd dat de vader zijn emoties niet kan beheersen. Pas als de vader kan aantonen dat hij zijn emoties onder controle kan houden, heeft een verder gesprek zin, aldus de moeder in haar verweerschrift.
3.5.1.
Ter zitting in hoger beroep is daaraan zijdens de moeder nog het volgende toegevoegd.
De vader komt van ver. De moeder weet niet of de basiscursus VERS die de vader nu heeft afgerond, haar voldoende vertrouwen kan geven om de gesprekken bij [instelling 1] te kunnen hervatten. Zij is bereid om terug te gaan naar [instelling 1] maar ervaart nog steeds dat de vader haar angsten niet ziet althans niet serieus lijkt te nemen.
3.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat het belangrijk is dat de vader erkent wat er in 2012 is gebeurd en welke impact dat had op de moeder. De raad adviseert dat het contact tussen de vader en [minderjarige] zo spoedig mogelijk moet worden hersteld, in een begeleid traject.
Gezamenlijk gezag is op dit moment een brug te ver en het advies is dan ook om het daartoe strekkende verzoek af te wijzen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Omgang
Het wantrouwen dat de moeder ten opzichte van de vader is, reeds gelet op de veroordeling destijds van de vader voor de mishandeling van de moeder, niet zonder reden. Het betrof een ingrijpende gebeurtenis. Daar staat evenwel tegenover dat, daargelaten het tijdsverloop van ongeveer zes jaar, ook moet worden onderkend dat de vader inmiddels zijn verantwoordelijkheid neemt. In dit verband wijst het hof op de
(vervolg)trainingen van VERS, welke trainingen zijn gericht op specifieke stresssituaties.
Daarnaast gaat, in verband met onderzoek naar de achtergrond van zijn boosheid, de vader één keer per week naar een therapeut.
Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat er pas begeleide omgang kan komen tussen de vader en [minderjarige] als de communicatie tussen de ouders is verbeterd. Voor een onbegeleide omgang kan die eis dan mogelijk worden gesteld, voor begeleide omgang is een goede communicatie tussen de ouders echter niet noodzakelijkerwijs of per definitie een voorwaarde. Zeker nu er al zo lang geen contact tussen de vader en de minderjarige is geweest, acht het hof het bovendien niet in het belang van [minderjarige] om aan het opstarten van contactherstel in de vorm van begeleide omgang een dergelijke voorwaarde te stellen. In het belang van de minderjarige [minderjarige] dient er een doorbraak te komen in die zin, dat er thans ook contact tussen de vader en de minderjarige behoort te komen.
Het hof zal dan ook bepalen dat de vader recht heeft op contact met [minderjarige] , waarbij het advies van de raad zoals verwoord in het raadsrapport van 13 april 2017 (productie 61, pagina 21-22) dient te worden gevolgd. Dat houdt in: een gestaag opbouwende omgang in het Omgangshuis, te beginnen met een contactmoment per drie weken, waarbij de ouders in de tussentijd alleen schriftelijk contact hebben over [minderjarige] en daarnaast omgangsbegeleiding door het Omgangshuis accepteren. In overleg kan vervolgens worden bekeken hoe de omgang kan worden uitgebreid en, en in overleg met [instelling 2] of andere hulpverleners, vanaf welk moment, onder welke voorwaarden en in welk tempo deze omgang kan worden omgezet van begeleid naar onbegeleid. Mede met het oog hierop geeft het hof de vader het advies om samen met zijn therapeut een afspraak met de moeder te maken om haar te informeren over de door hem gevolgde en nog te volgen therapie. Ook in meer algemene zin kan dit bijdragen aan - verder – herstel van vertrouwen van de moeder in de vader.
Gezag
Ten aanzien van het gezamenlijk gezag overweegt het hof dat ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter kan verzoeken de ouders
met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de vader en de moeder in geval van gezamenlijk gezag. Daarvoor zijn, andere mogelijke relevante aspecten even daargelaten, de communicatieproblemen tussen de vader en de moeder niet ernstig genoeg. Dit neemt echter niet weg dat, zoals ook de raad in haar rapport van 13 april 2017 in wezen aangeeft, de communicatie tussen de vader en de moeder op dit moment nog niet constructief verloopt. Zo bleek nog tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep dat de moeder niet of onvoldoende op de hoogte is van de behandelresultaten zijdens de vader. Ook is er nog geen of onvoldoende vertrouwen tussen de ouders van [minderjarige] waarbij, in het geval van de moeder, nog komt dat de gebeurtenissen in 2012, die tot een strafrechtelijke veroordeling van de vader hebben geleid, haar, ondanks de ingezette hulp, nog steeds raken.
Dit alles overziende en afwegende is het hof van oordeel dat, hoewel in hoger beroep is gebleken dat de vader van [minderjarige] onder meer VERS-trainingen heeft gevolgd en nog volgt met het oog op het omgaan met specifieke stresssituaties, het op dit moment nog niet in het
belang van [minderjarige] is om de vader naast de moeder al te belasten met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] is in alle opzichten gebaat bij veiligheid en rust, van welke veiligheid en rust op dit moment, mede door het ontbreken van constructieve communicatie tussen de ouders, thans nog onvoldoende is gebleken. Het nu al toekennen van gezamenlijk gezag zou dan ook een brug te ver zijn en daarmee niet in het belang van [minderjarige] , wiens belang bovenal bescherming behoeft. Het hof hoopt echter dat de ouders van [minderjarige] te zijner tijd in gezamenlijkheid tot een door hen beiden gedragen beslissing althans verzoek met betrekking tot het gezag over [minderjarige] kunnen komen. Aanhouding van een beslissing over het gezamenlijk gezag naar aanleiding van het onderhavige verzoek van de vader acht het hof niet opportuun, reeds nu enerzijds met de huidige procedure al vele jaren zijn gemoeid en anderzijds op dit moment redelijkerwijs niet valt te verwachten dat hierover op redelijk korte termijn een beslissing kan worden genomen waardoor de procedure nog langer gaat duren. Van belang nu is dat er wordt gewerkt aan de opbouw van een constructieve communicatie en wederzijds vertrouwen bij de vader en de moeder nu dit in het belang van [minderjarige] is.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 juli 2017, doch uitsluitend voor wat betreft de afwijzing van het verzoek om een omgangsregeling te bepalen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vader en de minderjarige [minderjarige] recht hebben op begeleid contact met elkaar in het Omgangshuis, te beginnen met een contactmoment per drie weken, waarbij de vader en de moeder in de tussentijd alleen schriftelijk contact hebben over [minderjarige] , welke regeling in overleg met het Omgangshuis binnen een periode van 12 maanden stapsgewijs dient te worden uitgebreid naar een regeling van ten minste een weekend per 14 dagen van vrijdagavond tot zondagavond en de helft van de vakanties en feestdagen;
bepaalt dat partijen omgangsbegeleiding door het Omgangshuis dan wel Kompaan dienen te accepteren.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.D.M. Lamers en P.M.M. Mostermans, en is op 30 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.