ECLI:NL:GHSHE:2018:3662

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
200.228.295_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen minderjarige en gedetineerde vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een minderjarige en zijn gedetineerde vader. De vader, thans gedetineerd in een penitentiaire inrichting, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 augustus 2017 te vernietigen. In deze beschikking was bepaald dat de vader gemiddeld eenmaal per twee maanden contact zou hebben met zijn minderjarige kind, wat neerkomt op zes bezoeken per jaar. De vader verzocht om dit aantal uit te breiden naar acht bezoeken per jaar.

De moeder, die de voogdij over het kind heeft, heeft in een referteverklaring aangegeven zich niet te verzetten tegen de uitbreiding van de omgangsregeling. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het procesdossier van de eerste aanleg en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. De zaak is zonder mondelinge behandeling op de stukken afgedaan.

Het hof overweegt dat, op basis van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek, de rechter de omgangsregeling kan wijzigen indien de omstandigheden zijn gewijzigd of indien er onjuiste gegevens zijn gebruikt bij de eerdere beslissing. Aangezien de moeder geen bezwaar heeft tegen de uitbreiding van de omgangsregeling en er geen beletselen zijn gebleken, heeft het hof besloten de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader toe te wijzen. De vader en het kind zullen nu achtmaal per jaar contact hebben tijdens de ouder-kind dagen, waarbij de moeder zorgt voor het vervoer.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 augustus 2018
Zaaknummer: 200.228.295/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/247541 / FA RK 12-2599
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) [PI] te [plaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. Megens-van Mierlo,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Kemper.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 november 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling waarbij hij met de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] achtmaal per jaar, gedurende de ouder-kind dagen, contact heeft toe te wijzen.
2.2.
In de bij V9-formulier van 9 januari 2018 van de advocaat van de moeder overgelegde referteverklaring heeft de moeder het hof bericht:
- kennis te hebben genomen van het beroepschrift van de vader;
- zich niet tegen de door de vader verzochte uitbreiding van de omgangsregeling van zes naar acht contacten per jaar tijdens de ouder-kind dagen te verzetten;
- geen verweer te zullen voeren en
- er geen bezwaar tegen te hebben dat het hof zonder mondelinge behandeling beslist op het beroepschrift.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier van de eerste aanleg;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 juli 2017.
2.4.
De zaak is zonder mondelinge behandeling op de stukken afgedaan.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze inmiddels verbroken affectieve relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenden aanvankelijk gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 27 februari 2012 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld zoals vermeld in de brief van mr. [mr.] van 26 januari 2012, onder verwijzing naar de aangehechte kopie van voormelde brief.
3.3.
De vader verblijft sinds 29 april 2012 in detentie.
3.4.
De moeder heeft op 18 mei 2012 en 24 juli 2012 een verzoekschrift respectievelijk een aanvullend verzoekschrift bij de rechtbank ingediend tot wijziging van de bij voornoemde beschikking van 27 februari 2012 vastgestelde zorgregeling en beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over [minderjarige] .
3.5.
Bij beschikking van 23 augustus 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt.
3.6.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank – na een aantal tussenbeschikkingen – een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld inhoudende dat:
- [minderjarige] de vader gemiddeld eenmaal per twee maanden op zaterdag zal bezoeken tijdens de ouder-kind dagen van de PI waar de vader verblijft, wat in de praktijk neerkomt op een bezoekcontact tijdens zes van de acht ouder-kind dagen per jaar, waarbij het eerstvolgende bezoekcontact plaatsvindt op 14 oktober 2017, het daarop volgende bezoekcontact tijdens de ouder-kind dag in 2018 en waarbij vervolgens in onderling overleg tussen de ouders wordt bepaald op welke zes ouder-kind dagen per kalenderjaar een bezoekcontact plaatsvindt;
- waarbij de moeder zorgt voor begeleid vervoer van [minderjarige] naar de PI en terug naar huis.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert in het beroepschrift – kort samengevat – aan dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om het aantal bezoekcontacten uit te breiden van zes naar acht momenten per jaar, zoals door hem verzocht. De vader stelt daartoe dat de geëvalueerde bezoekcontacten tussen [minderjarige] en hem goed zijn verlopen, zij beiden hebben genoten van de contacten en er geen concrete aanleiding bestaat om te vermoeden dat [minderjarige] last heeft van de bezoekcontacten. Er is geen enkel beletsel aanwezig om de omgangs-regeling vast te stellen zoals door de vader verzocht. De vader merkt op dat hij [minderjarige] altijd alle ruimte laat tijdens de contacten en dit zal blijven doen.
3.9.
De moeder heeft bij voornoemde referteverklaring verklaard zich niet te verzetten tegen de verzochte uitbreiding van de omgangsregeling van zes naar acht contacten per jaar tijdens de ouder-kind dagen.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.10.2.
Nu de moeder zich blijkens de inhoud van de overgelegde referteverklaring niet tegen het verzoek van de vader verzet en dit verzoek het hof niet onrechtmatig voorkomt en het hof ook voor het overige niet is gebleken van beletselen, waaronder het belang van [minderjarige] , om het verzoek van de vader tot uitbreiding van de omgangsregeling van zes naar acht contacten per jaar tijdens de ouder-kind dagen toe te wijzen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de vader alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 augustus 2017
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 februari 2012 vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
stelt tussen vader en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , een omgangsregeling vast waarbij [minderjarige] achtmaal per jaar, gedurende de ouder-kind dagen, contact heeft met de vader in de PI waar de vader verblijft, waarbij de moeder zorgt voor begeleid vervoer van [minderjarige] naar de PI en terug naar huis;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, L.Th.L.G. Pellis en P.M.M. Mostermans en is op 30 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E. Hulzink-Mimpen, griffier.