Het hof overweegt dat partijen het erover eens zijn dat co-ouderschap het uitgangspunt voor de zorgregeling is. Zij zijn het niet eens over de concrete invulling van het co-ouderschap. Het hof stelt voorts vast dat er sinds begin 2016 een regeling wordt uitgevoerd (tot november 2017 vanuit de echtelijke woning waarin de ouders tot dan toe om beurten verbleven) waarbij de kinderen de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijven. Daarbij merkt het hof op dat de wijze van de verzorging en opvoeding, de opvang van de kinderen daaronder begrepen, aan de ouder is waar de kinderen die week verblijven.
Verder zijn er geen zorgen aannemelijk geworden over het verloop van de huidige regeling, anders dan dat de kinderen de andere ouder missen. De moeder geeft aan met name weerstand te hebben tegen de huidige regeling om deze reden.
Het hof acht het onoverkomelijk dat kinderen de andere ouder missen na een scheiding. [minderjarige 1] heeft het hof verteld dat zij, wanneer zij bij de ene ouder is, de andere ouder mist, maar dat er niets aan de huidige regeling hoeft te veranderen.
Verder is het hof gebleken dat de moeder zich in een zware en hectische periode bevindt sinds de scheiding. Zij is nog niet of onvoldoende toegekomen aan hulpverlening voor zichzelf en lijkt de kinderen erg te missen. Ook lukt het de ouders, ondanks ingezette hulpverlening, niet om op constructieve met elkaar te communiceren en tot oplossingen te komen.
Onder de huidige omstandigheden acht het hof een wijziging in de zorgregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat er eerst rust wordt gecreëerd. De moeder dient hulp te zoeken voor de moeilijke persoonlijke situatie waarin zij zich bevindt en de ouders dienen hun onderlinge communicatie te verbeteren. Bovendien leidt het voorstel van de moeder tot meer wisselmomenten, terwijl vaststaat dat die momenten gepaard gaan met spanningen en onrust. Ook om die reden wordt thans geen wijziging van de huidige zorgregeling op de door de moeder voorgestane wijze in het belang van de kinderen geacht.
Het hof acht (wederom) een aanhouding van de zaak, zoals door de moeder verzocht, niet aangewezen, nu er nog geen duidelijkheid is over de vraag of er daadwerkelijk een kinderbeschermingsmaatregel zal volgen.