ECLI:NL:GHSHE:2018:3659

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
200.229.278_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot schenkingen door bewindvoerder in het kader van erfgenamen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de bewindvoerder van de rechthebbende verzocht om machtiging tot het doen van jaarlijkse schenkingen aan de kinderen van de rechthebbende. De rechtbank had dit verzoek afgewezen. De bewindvoerder, die ook de zoon van de rechthebbende is, heeft in hoger beroep aangevoerd dat er een schenkingstraditie bestaat en dat de rechthebbende de intentie had om haar kinderen financieel te ondersteunen. De rechthebbende, die lijdt aan Alzheimer, heeft in het verleden substantiële bedragen aan haar kinderen geschonken, maar heeft sinds 2013 geen schenkingen meer gedaan vanwege haar gezondheid. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de bewindvoerder machtiging verleend om in 2018 een schenking van € 5.363,-- per kind te doen. Voor de jaren 2016 en 2017 werd geen machtiging verleend, omdat belastingvrij schenken over reeds verstreken jaren niet mogelijk is. Het hof benadrukt dat de bewindvoerder in de toekomst opnieuw een machtigingsverzoek kan indienen, afhankelijk van de financiële situatie van de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 augustus 2018
Zaaknummer: 200.229.278/01
Zaaknummer eerste aanleg: 5617707/16-24082
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te
[woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. N.M. Stoutenbeek,
te dezen handelend in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan:
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende en/of de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 november 2017, heeft de bewindvoerder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking deels te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de feiten en gronden, het inleidend verzoek ten aanzien van de schenkingen alsnog toe te wijzen, met dien verstande dat het verzoek wordt gewijzigd wat betreft de ingangsdatum van de schenkingen in: primair het jaar dat de woning werd verkocht (2016) en subsidiair het jaar van het oorspronkelijke verzoek (2017).
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Stoutenbeek.
2.3.1.
Tevens zijn verschenen mevrouw [dochter van rechthebbende] , dochter van de rechthebbende, en de heer [zoon van rechthebbende] , zoon van de rechthebbende, die als informanten door het hof zijn gehoord.
2.3.2.
De rechthebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een journaalbericht met bijlagen van de advocaat van de bewindvoerder, ingekomen ter griffie op 21 juni 2018;
- een journaalbericht met bijlage van de advocaat van de bewindvoerder, ingekomen ter griffie op 26 juni 2018;
- de ter zitting door de advocaat van de bewindvoerder voorgedragen en overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 22 september 2016 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld met benoeming van [appellant] , zoon van de rechthebbende, tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, het verzoek van de bewindvoerder om machtiging tot het doen van jaarlijkse schenkingen aan de drie kinderen afgewezen.
3.3.
De bewindvoerder kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De bewindvoerder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Er is sprake van een schenkingstraditie ten bedrage van het jaarlijks vrijgestelde schenkingsbedrag, althans is er sprake van een patroon van op zijn minst vergelijkbare bevoordelingshandelingen jegens de kinderen, althans van een situatie waaruit blijkt dat de moeder de wil en de intentie had en heeft om de kinderen financieel tegemoet te komen ten koste van haar vermogen.
De moeder en de (op [datum overlijden vader] 2007 overleden) vader hebben steeds de bedoeling gehad om zoveel mogelijk vermogen naar de kinderen over te hevelen, niet alleen om fiscale redenen maar ook uit vrijgevigheid. Door de moeder (en voor het overlijden van de vader door de ouders gezamenlijk) zijn jaarlijks substantiële bedragen aan de drie kinderen geschonken, ook al resteerde er voor de moeder relatief weinig liquide vermogen. Indien het vermogen het had toegelaten, zou de moeder jaarlijks het volledige vrijgestelde schenkingsbedrag hebben geschonken. De moeder heeft herhaaldelijk uitgesproken dat zij na verkoop van de woning, indien zij zelf voldoende verzorgd zou achterblijven, niet alleen de erfdelen van de kinderen uit vaders nalatenschap wilde uitkeren maar ook het jaarlijks vrijgestelde schenkingsbedrag aan de kinderen wilde schenken.
Vanaf 2013 heeft de moeder geen initiatief meer genomen tot het doen van schenkingen, niet uit onwil maar vanwege de ziekte van Alzheimer. In 2016 is de moeder blijvend opgenomen in een verzorgingshuis en werd de voormalige echtelijke woning verkocht en geleverd. De verkoopopbrengst is uitgekeerd aan de moeder en haar vermogen bedraagt thans, na het uitkeren van de erfdelen aan de kinderen, nog ongeveer € 100.000,--, zodat de moeder ook na het doen van de verzochte schenkingen ruimschoots voldoende liquide middelen overhoudt voor haar eigen verzorging en levensonderhoud.
Indien het hof geen machtiging verleent voor het doen van schenkingen met terugwerkende kracht, dan wordt machtiging verzocht voor het jaarlijks doen van schenkingen van het vrijgestelde schenkingsbedrag met ingang van dit jaar en zo lang het vermogen van de moeder niet onder de € 30.000,-- komt.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Op grond van artikel 1:441 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor het beschikken over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt.
3.5.2.
Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige pleegt in de regel acht te worden geslagen op de “Aanbevelingen meerderjarigenbewind” (hierna: de aanbevelingen), zoals deze door het LOVCK (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton) met het oog op de gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de bewindspraktijk zijn vastgesteld.
3.5.3.
Vaststaat dat het doen van schenkingen een beschikkingsdaad betreft.
3.5.4.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof genoegzaam gebleken dat de moeder in het verleden een substantieel gedeelte van haar liquide vermogen, steeds wanneer dit financieel mogelijk was, aan haar drie kinderen heeft geschonken. Gelet op de gedingstukken is dan ook voldoende aannemelijk dat bij de rechthebbende de wil en intentie bestond om, indien haar vermogen dit zou hebben toegelaten, het volledige vrijgestelde jaarlijkse schenkingsbedrag te schenken. Voorts is voldoende duidelijk dat er na 2012 slechts ten gevolge van de gezondheidstoestand van de rechthebbende geen schenkingen meer hebben plaatsgevonden. Gelet op de leeftijd van de rechthebbende, haar uitgavenpatroon en haar thans aanwezige liquide vermogen van ongeveer € 92.500,--, worden de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende niet geschaad indien machtiging wordt verleend voor een schenking voor het jaar 2018 aan ieder van de kinderen ten bedrage van het voor de schenkbelasting vrijgestelde bedrag van € 5.363,--. Voor het doen van schenkingen over de jaren 2016 en 2017 zal het hof geen machtiging verlenen, nu het niet mogelijk is om belastingvrij te schenken over reeds verstreken jaren. Gelet op het thans nog aanwezige liquide vermogen van bijna € 92.500,- is het aannemelijk dat, rekening houdende met de ondergrens van € 30.000,-- conform de aanbevelingen en in aanmerkingen nemende het verzoek, de schenking van het jaarlijks vrijgestelde schenkingsbedrag zich nog kan herhalen. Doordat niet kan worden voorzien welke ontwikkelingen zich ten aanzien van het vermogen van de rechthebbende zullen voordoen, zal het hof geen machtiging verlenen voor het doen van schenking in toekomstige jaren. Uiteraard staat het de bewindvoerder vrij jaarlijks en dus ook voor 2019 aan de kantonrechter een machtigingsverzoek te doen.
3.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant 31 augustus 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en opnieuw rechtdoende:
verleent de bewindvoerder machtiging tot het doen van een schenking over het jaar 2018 ten laste van het vermogen van de rechthebbende aan ieder van haar kinderen voor een bedrag van € 5.363,-- per kind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel, M.I. Peereboom-Van Drunick en is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.