In deze zaak gaat het om de beoordeling van de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die onder toezicht staat van de Gecertificeerde Instelling (GI). De zaak is in hoger beroep aanhangig gemaakt door [minderjarige], die verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2018 te vernietigen. Deze beschikking verleende de GI een machtiging voor gesloten jeugdzorg voor de duur van zes maanden, tot 3 januari 2019. De advocaat van [minderjarige] heeft ter zitting subsidiair verzocht om de machtiging in duur te verkorten, maar de GI heeft verzocht om de beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft kennisgenomen van de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de eerdere beslissingen van de kinderrechter en de ontwikkeling van [minderjarige] in de gesloten setting. Het hof overweegt dat [minderjarige] sinds 20 april 2017 onder toezicht staat en dat er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De ouders van [minderjarige] hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, waarbij de vader pleit voor een open setting en de moeder de noodzaak van de gesloten plaatsing benadrukt.
Het hof concludeert dat de termijn van de machtiging noodzakelijk is om gedragsverandering teweeg te brengen en deze te verduurzamen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij de GI de machtiging voor gesloten jeugdzorg heeft verkregen. De ouders worden aangespoord om samen te werken aan de thuissituatie van [minderjarige] en om een eenduidige aanpak te realiseren, in het belang van zijn ontwikkeling.