ECLI:NL:GHSHE:2018:3642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
200.243.470_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van [minderjarige] om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 juni 2018 te vernietigen, waarin machtiging werd verleend voor zijn gesloten plaatsing. De ouders van [minderjarige] hebben ingestemd met deze plaatsing, die noodzakelijk werd geacht vanwege de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van [minderjarige]. Het hof heeft vastgesteld dat er geen alternatieven zijn voor gesloten plaatsing, zoals ondertoezichtstelling of begeleid wonen, omdat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp zou kunnen onttrekken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 augustus 2018 is [minderjarige] gehoord, evenals vertegenwoordigers van het college en de Raad voor de Kinderbescherming. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij het niet eens is met de gesloten plaatsing en liever een andere vorm van jeugdhulp zou ontvangen, zoals een opleiding tot scootermonteur. Het college heeft echter betoogd dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om verdere afglijding in de criminaliteit te voorkomen en dat eerdere hulpverlening niet heeft geleid tot verbetering.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht de machtiging heeft verleend. De wettelijke vereisten voor de gesloten plaatsing zijn nageleefd, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen in het belang van [minderjarige], om hem te beschermen en de noodzakelijke jeugdhulp te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 30 augustus 2018
Zaaknummer : 200.243.470/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/344835/JE RK 18-846
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [instelling 1] te [verblijfplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. D. Marcus,
tegen
De gemeente Tilburg namens het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Loon op Zand,
verweerder,
hierna te noemen: het college,
advocaat: mr. B.J.P.G. Roozendaal.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader) en
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), tezamen te noemen: de ouders
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio [regio] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van de zaak in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 juli 2018, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van het college tot een machtiging gesloten plaatsing af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2018, heeft het college verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Marcus;
- het college, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van het college] en bijgestaan door mr. Roozendaal;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de ouders.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, machtiging verleend aan het college om [minderjarige] met ingang van 7 juni 2018 tot uiterlijk 7 december 2018 uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie.
3.3.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat – het volgende aan. Hij is het niet eens met de manier waarop hij wordt weggezet. Hij had bij de crisisgroep op [instelling 2] , waar hij eerst was geplaatst, geen goede klik met de groep, en ook in [instelling 1] heeft hij op de groep al veel ruzie gehad, en dat komt omdat hij wordt uitgedaagd. Hij vindt het in [instelling 1] wel iets beter dan op [instelling 2] , maar vindt gesloten plaatsing te heftig. Hij kan zich daar moeilijk even terugtrekken. Liever heeft hij een goede dagbesteding in de vorm van een opleiding tot scootermonteur. Hij erkent dat een plaatsing elders dan thuis noodzakelijk is en hij staat open voor jeugdhulp maar de ingrijpende maatregel van gesloten plaatsing dient pas te worden uitgesproken als alle andere hulpverleningsmogelijkheden te kort zijn geschoten. Er had eerst nog gekeken kunnen worden naar een ondertoezichtstelling in combinatie met een voorwaardelijke machtiging en begeleid wonen, waarbij er meer mogelijkheden zijn om zich even terug te trekken uit een groep en er ook meer ruimte is om een zinvolle dagbesteding te hebben qua scholing en hobby’s.
3.5.
Het college voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft terecht de gevraagde machtiging afgegeven. Het college verwijst naar de overwegingen van de rechtbank. [minderjarige] voert in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aan die afwijken van hetgeen in eerste aanleg al is aangevoerd. Inderdaad moet een gesloten plaatsing niet lichtvaardig worden opgelegd, maar het gedrag van [minderjarige] , de complexiteit van zijn problematiek, het feit dat er al een heel traject aan hulpverlening is geweest zonder verbetering, en het risico dat [minderjarige] verder afglijdt in de criminaliteit, maken dat een gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Een ondertoezichtstelling biedt niet de noodzakelijke gespecialiseerde en intensieve hulp, en ook begeleid wonen is geen optie omdat [minderjarige] niet beschikt over de mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid die daarvoor vereist is. De gemeente verwijst naar de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper GZ-psycholoog Drs. [gedragswetenschapper] .
3.6.
De ouders van [minderjarige] hebben ter zitting nogmaals bevestigd dat zij instemmen met de opneming en verblijf van [minderjarige] in een gesloten instelling. Hun motivatie is bescherming van [minderjarige] . [minderjarige] moet laten zien dat hij, als hij vindt dat een gesloten plaatsing te zwaar is, dat ook kan waar maken. Maar gelet op wat er de afgelopen jaren is gebeurd en het feit dat [minderjarige] zich steeds onttrekt, is het wel nodig. Nog in de week voorafgaande aan de mondelinge behandeling is [minderjarige] uit [instelling 1] weggelopen en twee dagen weggebleven, kennelijk omdat de opbouw in vrijheden hem niet snel genoeg ging. Hij heeft nu ineens begeleid wonen in zijn hoofd, daarvoor was dat zijn opleiding voor scootermonteur. Daar bijt hij zich dan in vast maar het is niet realistisch. De ouders snappen dat hij het niet leuk vindt, maar hij heeft ook de pech dat het net een vakantieperiode is waardoor er minder activiteiten in de instelling zijn.
3.7.
De raad acht de beslissing van de rechtbank op de juiste gronden genomen. Een lichtere vorm van jeugdhulp is niet aan de orde; er is geen andere mogelijkheid dan een gesloten plaatsing.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jeugdwet (hierna: Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.8.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.8.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.8.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.8.5.
Het hof stelt vast dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub c, lid 5 en lid 6 Jw. De ouders stemmen in met opneming en verblijf, het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand heeft bepaald dat opneming nodig is en bij het verzoek in eerste aanleg is een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper overgelegd.
3.8.6.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
3.8.7.
Het hof voegt hier op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting nog het volgende aan toe. Bij [minderjarige] is sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en waarvoor hij jeugdhulp nodig heeft. [minderjarige] staat wel open voor hulp en ziet dat hij last heeft van bepaalde zaken, maar volgens de gedragswetenschapper overschat [minderjarige] zichzelf met betrekking tot de vaardigheden om zijn problemen het hoofd te bieden en bagatelliseert hij zijn problemen. Door zijn sterk vermijdende houding komt men niet tot behandelen en loopt hij risico om in het criminele circuit verzeild te raken, verslaafd te raken of onder druk van anderen te komen staan. Om te voorkomen dat hij zich aan die noodzakelijk geachte jeugdhulp onttrekt, zijn de begrenzing en beperking van een gesloten plaatsing, waar hij beschermd kan worden en de mogelijkheid om weg te lopen zoveel mogelijk wordt ontnomen, noodzakelijk. Alleen op die wijze kan gewerkt worden aan de benodigde verandering. Een traject van ondertoezichtstelling in combinatie met een voorwaardelijke machtiging en begeleid wonen is dan ook geen optie. [minderjarige] zal zich dan kunnen onttrekken aan de voor hem noodzakelijke jeugdhulp. De grief kan dan ook niet slagen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 juni 2018.
Deze beschikking is gegeven door
mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 30 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.