ECLI:NL:GHSHE:2018:3637

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
200.237.945_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toewijsbaarheid van een vordering tot betaling van facturen en de rechtsstrijdgrenzen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een vennootschap tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De vennootschap, aangeduid als [appellante], had een overeenkomst gesloten met [geïntimeerde] voor het plaatsen van een reclame-advertentie op een voertuig. De overeenkomst werd ondertekend op 2 mei 2016, maar [geïntimeerde] heeft de facturen van 6 december 2016 en 7 maart 2017, elk ter hoogte van € 906,29, niet betaald. In eerste aanleg werd de vordering van [appellante] afgewezen, met een veroordeling van [appellante] tot betaling van proceskosten aan [geïntimeerde].

In hoger beroep vordert [appellante] vernietiging van het vonnis en betaling van de hoofdsom van € 1.812,58, buitengerechtelijke kosten van € 271,89, en proceskosten. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de grenzen van de rechtsstrijd heeft overschreden door te oordelen dat [geïntimeerde] de overeenkomst niet zelf maar namens een nog niet opgerichte vennootschap heeft gesloten. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] zijn betalingsverplichting niet kan ontlopen en dat de vordering van [appellante] toewijsbaar is.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van [appellante] toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Het hof bepaalt dat [geïntimeerde] binnen 14 dagen na betekening van het arrest aan [appellante] moet betalen, met wettelijke rente bij niet-nakoming. Het arrest is uitgesproken op 28 augustus 2018 door de rechters M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en J.M.W. Werker.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.237.945/01
arrest van 28 augustus 2018
in de zaak van
[de vennootschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. A-J. van der Duijn Schouten te Dordrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
in rechte niet verschenen,
op het bij dagvaardingsexploot van 19 april 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 januari 2018, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 6450733 CV EXPL 17-8261)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het dagvaardingsexploot,
  • het tegen [geïntimeerde] verleende verstek,
  • de memorie van grieven van [appellante] met twee grieven en producties.
2.2
Na gevraagd arrest heeft het hof de zaak voor dagbepaling arrest gezet.
2.3
Het hof doet recht op de bovenvermelde stukken en die van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Als gesteld en niet of onvoldoende betwist, gaat het hof uit van de navolgende feiten.
3.1.1
[appellante] verbond zich tegenover haar opdrachtgever tot het plaatsen van een reclame-advertentie op een voertuig. [geïntimeerde] ondertekende de daartoe opgemaakte schriftelijke overeenkomst van 2 mei 2016 (hierna: contract).
3.1.2
Het contract vermeldt:

De order wordt verstrekt met toepassing van de leveringsvoorwaarden die op de achterzijde zijn vermeld”.
3.1.3
De toepasselijke voorwaarden vermelden in artikel 17:

Het kosteloos annuleren, ontbinden of opzeggen van de overeenkomst door de opdrachtgever is uitgesloten”.
3.1.4
Bij de twee facturen d.dis 6 december 2016 en 7 maart 2017 bracht [appellante] aan [geïntimeerde] tweemaal € 906,29 in rekening. [geïntimeerde] liet die facturen onbetaald.
3.1.5
Bij e-mail van 25 november 2016 zond [appellante] de proefdruk van de reclameboodschap ter goedkeuring aan [geïntimeerde] . In reactie daarop schreef [geïntimeerde] bij e-mail van diezelfde datum aan [appellante] :

Hierbij laat ik weten dat er momenteel geen budget is voor reclame doeleinden. Ik verzoek u dan ook dringend deze opdracht te annuleren”.
3.2
Bij het bestreden vonnis is, samengevat, de in geding zijnde vordering afgewezen, met veroordeling van [appellante] tot betaling van € 50,-- aan proceskosten. In hoger beroep vordert [appellante] in hoofdlijn dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] (alsnog) zal veroordelen tot betaling van
- € 1.812,58 aan hoofdsom,
- € 271,89 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten en
- de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, te vermeerderen met nakosten en met rente over de nakosten.
3.3
Met grief 1 verwijt [appellante] de kantonrechter terecht dat hij door te oordelen dat [geïntimeerde] de overeenkomst op 2 mei 2016 niet zelf maar namens de toen nog niet opgerichte [de vennootschap 2] is aangegaan, in strijd met artikel 24 Rv de grenzen van de rechtsstrijd overschrijdt. Blijkens de schriftelijke weergave voerde [geïntimeerde] in eerste aanleg immers slechts het mondelinge verweer:

Ik heb me op het moment van tekenen niet gerealiseerd dat het een contract voor de duur van vijf jaar was. Op enig moment wilde ik het contract ontbinden, omdat ik het niet meer kon betalen. Momenteel heb ik alleen een AOW-uitkering en zit ik financieel beneden het bestaansminimum. Ik wil wel betalen maar ik kan niet betalen”.
Bij dat verweer betwistte [geïntimeerde] niet dat hij als contractuele wederpartij van [appellante] bij de overeenkomst geldt. Ook valt daaruit geenszins als zijn standpunt op te maken dat [geïntimeerde] de overeenkomst toen niet voor zichzelf maar namens een entiteit zou hebben gesloten, bijvoorbeeld namens zijn al in december 2015 opgeheven en uit het handelsregister uitgeschreven eenmanszaak [eenmanszaak] of de pas per 21 september 2016 opgerichte en in het handelsregister ingeschreven besloten vennootschap [de vennootschap 2] met [geïntimeerde] als enig aandeelhouder en bestuurder.
3.4
Nu grief 1 slaagt zal het hof de voorliggende vordering van [appellante] hierna, mede gezien de toegelichte grief 2 en het door de devolutieve werking van het hoger beroep voorliggende verweer dat [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft gevoerd, beoordelen.
3.5.1
[appellante] legt aan haar vordering tot betaling van € 1.812,58 aan hoofdsom ten grondslag dat [geïntimeerde] ondanks sommaties tekort blijft schieten in de nakoming van zijn contractuele verplichting tot betaling van de twee facturen d.dis 6 december 2016 en 7 maart 2017. Hierbij beroept [appellante] zich onder meer op artikel 17 van de toepasselijke voorwaarden.
3.5.2
[geïntimeerde] zegt wel te willen maar niet te kunnen betalen, maar betwist niet dat hij die betaling van € 1.812,58 op grond van de overeenkomst verschuldigd is en daarmee al in verzuim is geraakt.
Dat [geïntimeerde] zijn contractuele betalingsverplichting niet kan nakomen, geeft [geïntimeerde] zelf niet het recht om de overeenkomst te (doen) ontbinden. Een tekortkoming van [appellante] in de nakoming van enige verplichting uit de overeenkomst maakt [geïntimeerde] daartoe mogelijk wel bevoegd, maar zo’n tekortkoming van [appellante] is noch gesteld noch gebleken.
Dat [geïntimeerde] zich bij de ondertekening van het contract niet realiseerde voor welke duur hij de overeenkomst precies aanging, behoort voor zijn eigen rekening te blijven en vormt geen grond voor vernietiging of aantasting van de overeenkomst. Daartoe vereiste bijkomende omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
3.6
Nu [geïntimeerde] overigens niets aanvoert dat tot een ander oordeel leidt, is hiermee de vordering tot betaling van € 1.812,58 aan hoofdsom toewijsbaar. Het hof oordeelt ook de door [appellante] gevorderde buitengerechtelijke (incasso)kosten als onweersproken toewijsbaar. Reeds hierom concludeert het hof dat het hoger beroep slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vordering van [appellante] toewijzen als hierna te melden. Het hof zal [geïntimeerde] als in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep veroordelen en ook de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad als onweersproken toewijzen. Mede in aanmerking nemend dat [appellante] de wettelijke handelsrente in zijn memorie van grieven slechts vordert over de proces- en nakosten maar in zoverre geen sprake is van een handelsovereenkomst, beslist het hof als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen 14 dagen na betekening van dit arrest aan [appellante] te betalen:
a. een bedrag van € 1.812,58,
b. een bedrag van € 271,89 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten en
c. veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] op € 80,42 aan dagvaardingskosten, op € 470,= aan griffierecht en op € 384,-- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 81,-- aan dagvaardingskosten, op € 726,-- aan griffierecht en op € 759,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep,
en voor wat betreft de nakosten op € 157,-- indien geen betekening plaatsvindt dan wel op € 239,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden,
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 augustus 2018.
griffier rolraadsheer