ECLI:NL:GHSHE:2018:3634

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
200.221.812_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de gemeenschap van inboedel en de waarde van onroerend goed na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verdeling van de gemeenschap van inboedel en de waarde van een woning met loods na echtscheiding aan de orde zijn. Partijen, die op 4 juli 2001 zijn gehuwd, hebben huwelijkse voorwaarden gemaakt die een gemeenschap van inboedel met verblijvensbeding bevatten. De vrouw vordert in hoger beroep dat naast de woning ook de loods aan haar wordt toegedeeld tegen de door een deskundige vastgestelde waarde. De man verzet zich hiertegen en vordert een andere verdeling.

De rechtbank heeft in eerdere vonnissen de waarde van de woning en de loods vastgesteld op respectievelijk € 140.000,-- en € 120.000,--. De vrouw heeft grieven ingediend tegen deze waarderingen en de wijze van verdeling, waarbij zij stelt dat de woning bij splitsing nagenoeg onverkoopbaar is. Het hof heeft de grieven van de vrouw besproken en geconcludeerd dat de deskundige de waarde van de woning en de loods correct heeft vastgesteld. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt de juridische principes van de verdeling van een gemeenschap van inboedel en de draagplicht voor de kosten van splitsing, waarbij het hof oordeelt dat beide partijen gelijkelijk moeten bijdragen aan de kosten die voortvloeien uit de verdeling van gemeenschappelijk onroerend goed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.221.812/01
arrest van 28 augustus 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof te Helmond,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 april 2017 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 7 september 2016 en 18 januari 2017, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/282982 / HA ZA 14-626)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties/eiswijziging;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Partijen zijn op 4 juli 2001 gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. De akte huwelijkse voorwaarden bevatten, voor zover in hoger beroep van belang, de volgende bepalingen:
“ 2. Gemeenschap van inboedel met verblijvensbeding.
1. De echtgenoten zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel. Zij hebben elke andere huwelijksgoederengemeenschap uitgesloten.
(…)
4. Geen jaarlijkse verrekening
De echtgenoten komen geen periodieke verrekening van gespaard inkomen overeen.
(…)
6. Geen finale verrekening bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed
De echtgenoten komen geen finale verrekening bij einde van het huwelijk door echtscheiding of bij scheiding van tafel en bed overeen.
(…)
10. Vergoedingen
Voor zover niet anders wordt overeengekomen moeten de echtgenoten elk vergoeden datgene wat wordt onttrokken aan het vermogen van een echtgenoot ten behoeve van de ander. Hieronder is ondermeer te begrijpen het geval dat de ene echtgenoot belastingen, premies, heffingen en dergelijke betaalt die betrekking hebben op het vermogen van de ander. Een belastingvoordeel dat daardoor voor de ene echtgenoot ontstaat, moet ook worden verrekend.”
3.1.2.
Partijen hebben op 22 augustus 2001 in gemeenschappelijke eigendom verkregen een woonhuis met bedrijfsruimte, carport, ondergrond, buitenterrein en verdere aanhorigheden, staande en gelegen te [postcode] [plaats] , [adres] (hierna te noemen: de woning met loods). De koopprijs bedroeg
f775.000,-- (€ 351.679,67).
3.1.3.
De ouders van de vrouw hebben bij de aanschaf van de woning aan partijen gezamenlijk een bedrag geleend van € 50.000,--.
3.1.4.
Bij notariële akte van 25 januari 2002 is ten behoeve van [hypotheekbank] (hierna: [hypotheekbank] ) vanwege een door haar aan partijen verstrekte geldlening, een hypotheekrecht gevestigd op het woonhuis met loods. Deze geldlening betreft een bedrag van € 102.100,--, waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn.
3.1.5.
De ouders van de vrouw hebben op 2 februari 2010 een bedrag van € 50.000,-- gestort op een bankrekening van de onderneming van de vrouw met nummer [nummer] ten name van [onderneming] .
3.1.6.
Op 18 september 2012 is bij de rechtbank het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft bij beschikking van 2 mei 2013 de echtscheiding van partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 24 juni 2013 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert de vrouw in conventie, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met compensatie van de proceskosten:
  • primair: verdeling van de gemeenschap van inboedel en van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap op de door haar voorgestelde wijze;
  • subsidiair: vaststelling van de verdeling door de rechtbank.
en na wijziging van haar vordering (zij vordert niet langer dat de loods aan de man wordt toegedeeld):
- te bepalen dat naast de woning ook de loods aan haar wordt toegedeeld tegen de door de deskundige vastgestelde waarde.
3.2.2.
De man heeft de vorderingen van de vrouw weersproken. In reconventie vordert de man, met compensatie van de proceskosten:
  • primair: verdeling op de door hem voorgestane wijze;
  • subsidiair: benoeming van een onafhankelijk deskundige die bindend de waarde van de woning met de loods in afgesplitste toestand vaststelt, alsmede de door de man aan de vrouw te betalen vergoeding;
  • meer subsidiair: vaststelling van de verdeling door de rechtbank
3.2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
3.2.4.
In het
vonnis van 29 oktober 2014heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
3.2.5.
In het
vonnis van 6 mei 2015heeft de rechtbank geoordeeld dat de woning met loods moet worden getaxeerd. De zaak is naar de rol verwezen voor het nemen van akten door partijen over de persoon van de te benoemen deskundige voor de taxatie en de opdracht aan de deskundige. De vrouw heeft deze akte genomen. De man heeft, hoewel daartoe deugdelijk in de gelegenheid gesteld, geen akte genomen
3.2.6.
In het
vonnis van 29 juli 2015heeft de rechtbank een deskundigenbericht bevolen.
3.2.7.
In de
rolbeslissing van 16 september 2015heeft de rechtbank de deskundige, G.A.H. van Luyt (hierna: de deskundige) verbonden aan Van Luyt Taxateurs B.V., tot deskundige benoemd. De deskundige heeft op 16 maart 2016 zijn deskundigenrapport ter griffie van de rechtbank gedeponeerd (bijlage M procesdossier eerste aanleg).
3.2.8.
In het
vonnis van 7 september 2016heeft de rechtbank overwogen dat volgens de deskundige de marktwaarde van de woning en de loods op de waardepeildatum 15 januari 2016 (samen) € 260.000,-- (kosten koper) bedraagt. Bij splitsing bedraagt op die datum de marktwaarde van de woning € 140.000,-- (kosten koper) en van de loods € 120.000,-- (kosten koper). De rechtbank heeft vastgesteld dat volgens de deskundige geen sprake is van enige waardevermindering van het onroerend goed door splitsing.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de man geen bezwaar heeft tegen de conclusies van deskundige nu hij, hoewel daartoe deugdelijk in de gelegenheid gesteld, geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bij akte te reageren op die conclusies. De vrouw heeft wel bezwaren aangevoerd tegen de conclusies van de deskundige, maar de rechtbank heeft die bezwaren verworpen. De rechtbank heeft de bevindingen van de deskundige daarom overgenomen.
De rechtbank heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld te onderzoeken of zij financieel in staat zijn tot overname van elkaars aandeel in de woning met de loods en te onderzoeken of splitsing mogelijk is.
Ten slotte is de vrouw in de gelegenheid gesteld de volgende vragen te beantwoorden:
welk bedrag heeft de vrouw uit privémiddelen geïnvesteerd in een goed van de man?
in welk goed of goederen van de man heeft de vrouw privémiddelen geïnvesteerd?
Voor zover het de gemeenschappelijke woning betreft: waarvoor zijn de privémiddelen van de vrouw ten behoeve van de man aangewend?
3.2.9.
In het
vonnis van 18 januari 2017heeft de rechtbank de wijze van verdeling als volgt gelast:
  • de inboedel zal aldus worden verdeeld dat eenieder houdt wat hij/zij al onder zich heeft, zonder enige verrekening;
  • het onroerend goed zal aldus worden verdeeld dat het zal worden gesplitst, waarna de woning zal worden toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 140.000,-- en de loods aan de man tegen een waarde van € 120.000,-- waarbij de kosten van splitsing en toedeling (het hof begrijpt: levering) door ieder van partijen voor de helft zal worden gedragen;
  • de man zal in verband met de verdeling en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden € 103.180,-- betalen.
De proceskosten zijn gecompenseerd, in die zin dat iedere partij in zowel conventie als in reconventie de eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.3.1.
De
vrouwis tijdig in hoger beroep gekomen. Zij heeft geconcludeerd tot:
I vernietiging van het vonnis van
7 september 2016voor zover het de beslissingen betreft (althans voor zover de rechtbank in deze beslissing de wijze van verdeling van de beperkte gemeenschap heeft vastgesteld (het hof begrijpt: heeft gelast)), die gaan over;
  • de door de deskundige vastgestelde waarde van de woning met de loods;
  • de verkoopbaarheid van de woning indien tot splitsing van de woning en de loods zou worden overgegaan;
  • de waardevermindering en de verdeling van de kosten die aan de splitsing zijn verbonden;
II vernietiging van het vonnis van
18 januari 2017voor zover het betreft:
  • de door de rechtbank gehanteerde waarde van de woning met de loods;
  • de door ieder van partijen te dragen kosten van de splitsing;
  • het door de rechtbank genoemde bedrag dat de man in het kader van de verdeling en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw moet voldoen;
en
opnieuw rechtdoende:
tot vaststelling van de door de vrouw gevorderde wijze van verdeling van de beperkte gemeenschap en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, althans een vaststelling daarvan die het hof in overeenstemming acht met de belangen van beide partijen en ter zake het meest passend, met compensatie van de proceskosten.
De vrouw heeft hiertoe negen (1 tot en met 9) grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
  • de waarde van de woning en de loods (grieven 1, 2, 4, 5, 7);
  • de kosten van splitsing (grieven 3, 8);
  • de veroordeling van de vrouw tot betaling van € 103.180,-- (grieven 6, 9).
De grieven 6 en 9 betreffen zogenoemde veeggrieven die geen afzonderlijke bespreking behoeven.
3.3.2.
De
manheeft de grieven weersproken.
3.3.3.
Het gaat in deze zaak om – kort gezegd – de waarde van de woning en de loods (inclusief de kosten van splitsing daarvan) en de invloed daarvan op de hoogte van het door de vrouw aan de man te betalen bedrag. Het
hofzal thans overgaan tot bespreking van de grieven.
De waarde van de woning en de loods (grieven 1, 2, 4, 5 en 7)
3.4.1.
De grieven 1, 2, 4, 5 en 7 richten zich tegen de door de rechtbank vastgestelde waarde van de woning (€ 140.000,--) en de loods (€ 120.000,--). Ter toelichting op haar grieven voert de
vrouwhet volgende aan.
Bij akte van 4 mei 2016 heeft de vrouw aangegeven waarom de door de deskundige gehanteerde waarden niet juist zijn: (i) de gehanteerde grondprijs is onjuist en (ii) de deskundige heeft geen, althans onvoldoende, rekening gehouden met het feit dat de woning bij splitsing (gezien de ligging ten opzichte van de loods) nagenoeg onverkoopbaar wordt. De rechtbank heeft in rov. 2.5. van het tussenvonnis van 7 september 2016 ten onrechte overwogen dat die bezwaren geen reden vormen om de conclusie van de deskundige te passeren. De vrouw wijst ter onderbouwing van haar grieven op het in opdracht van de man uitgebrachte taxatierapport (productie 24 bij memorie van grieven) en de in haar opdracht uitgevoerde taxaties (producties 25 en 26 bij memorie van grieven).
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in rov. 2.9. van het vonnis van 18 januari 2017 ten onrechte overwogen dat de woning voor een bedrag van € 140.000,-- aan de vrouw wordt toegedeeld en de loods voor een bedrag van € 120.000,-- aan de man wordt toegedeeld.
3.4.2.
De
mankan zich daarentegen verenigen met de inhoud van het deskundigenrapport. Hij stelt dat een grondige en uitvoerige taxatie heeft plaatsgevonden.
3.4.3.
De rechtbank heeft in rov. 2.5. en 2.6. als volgt overwogen:
“2.5. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundige voldoende zijn onderbouwd en dat deze logisch voortvloeien uit de inhoud van zijn rapport. Anders dan de vrouw stelt, heeft de deskundige bovendien op pagina 19 van zijn rapportage de reactie van de vrouw op het concept-rapport - inhoudende haar hiervoor genoemde bezwaren - opgenomen. Op pagina 21 geeft de deskundige vervolgens zijn reactie daarop. De deskundige wijst er daarbij op dat de vrouw waarschijnlijk spreekt van de uitgifte-prijzen van de gronden, die door gemeenten worden gehanteerd rondom de waardepeildatum. Deze hebben volgens de deskundige geen inhoudelijke waarde, aangezien dit politiek bepaalde prijzen zijn. Grondprijzen zijn hier niet relevant, omdat het object bestaat uit grond en opstallen. De wijze waarop de waarde, afzonderlijk, is bepaald voor de woning en het bedrijfspand is inclusief de toegekende grond. Deze waardering heeft plaatsgevonden naar de feitelijke situatie, aldus de deskundige in reactie op de bezwaren van de vrouw.
In deze procedure heeft de vrouw enkel haar eerder tegen het concept-rapport geuite bezwaren herhaald. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank daarin geen aanleiding de conclusies van de deskundige te passeren.
De stelling van de vrouw dat de woning bij splitsing nagenoeg onverkoopbaar is, ontbeert een onderbouwing. Bovendien merkt de deskundige in zijn rapport (p. 7) op:

Gelet op de aard van het object, de bestemmings- en gebruiksmogelijkheden, staat van onderhoud, de locatie en de verdere voor dit object van toepassing zijnde omstandigheden, kan er gesproken worden van een incourant object. Verhuurbaarheid/Verkoopbaarheid zijn matig tot redelijk.”
De deskundige heeft, zo begrijpt de rechtbank, derhalve rekening gehouden met de verkoopbaarheid van het onroerend goed. In hetgeen de vrouw op dat punt heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen.
2.6.
De rechtbank neemt de bevindingen van de deskundige over en gaat in het voorliggende geschil uit van de hiervoor in 2.2 genoemde waardes. In geval van splitsing van het onroerend goed, hoeft geen rekening te worden gehouden met enige waardevermindering.”
3.4.4.
Het
hofoverweegt als volgt.
3.4.4.1. Het hof stelt vast dat de deskundige in de concept-rapportage aan de woning en de loods, gelegen op een perceel van 1328 m2, een waarde heeft toegekend van € 140.000,--resp. € 120.000,--. Verder stelt het hof vast dat de deskundige, na toezending van zijn concept-rapportage aan partijen, partijen in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op die conceptrapportage. De vrouw heeft de volgende bezwaren geuit:
de door de deskundige getaxeerde waarde van de woning en de loods is onjuist vanwege de waarde van de grondprijs. De grondprijs van de locatie waarop de woning en de loods zich bevinden, bedraagt € 200,-- per m2 (industriegrond) en € 330,-- per m2 (woningbouw). De totale waarde van de locatie zonder bebouwing bedraagt derhalve € 320.000,--. Dit is een wanverhouding ten opzichte van de getaxeerde waarde van de grond inclusief bebouwing (€ 260.000,--);
in de taxatie is vermeld dat het perceel grond waarop de woning zich bevindt, niet meer behelst dan 120 m2. De loods bevindt zich dus op het resterende gedeelte van het perceel. Rekening houdend met de onder 1) genoemde grondprijs, is de waarde van het perceel waarop de loods is gelegen exclusief de loods € 241.000,-;
in de taxatie is geen melding gemaakt van het feit dat de woning bij splitsing gezien de ligging ten opzichte van de loods en bijgebouwen, nagenoeg onverkoopbaar is.
De deskundige heeft als volgt op deze bezwaren gereageerd:
“Gesproken wordt over grondprijzen voor de locatie, waarschijnlijk op basis van uitgifte prijzen van gronden, welke door gemeenten worden gehanteerd rondom de waardepeildatum. Deze hebben geen inhoudelijke waarde, aangezien dit politiek bepaalde prijzen zijn. Het gaat om markttransacties. Hierover betond al tijden discussie, onder taxateurs, totdat de Hoge Raad der Nederlanden hierover een arrest heeft gewezen op 20 december 2013. (…)
Echter grondprijzen zijn in deze waardering niet relevant, omdat het object bestaat uit grnd en opstallen. De wijze waarop de waarde, afzonderlijk is bepaald voor de woning en het bedrijfspand is inclusief de toegekende grond.
Alleen indien men als uitgangspunt zou nemen, waardering van louter de grond, dan zou daarvoor de residuele grondwaarde methode gehanteerd moeten worden. De waarde na realisatie van opstallen wordt verminderd met de bouwkosten, waarna de grondwaarde resteert. Daarbij worden dan de sloopkosten van de opstallen nog in mindering gebracht. Dit is echter niet aan de orde. Deze waardering heeft plaatsgevonden naar de feitelijke situatie.”
Op het bezwaar over de (on)verkoopbaarheid van de woning na splitsing, heeft de deskundige niet meer (anders dan zoals vermeld in rov. 3.4.4. hiervóór) gereageerd.
Ten slotte stelt het hof vast dat de opmerkingen van de vrouw voor de deskundige geen aanleiding hebben gevormd voor aanpassing van de in de concept-rapportage toegekende waarden van de woning en de loods.
getaxeerde waarde woning en loods
3.4.4.2. Ter onderbouwing van haar grieven heeft de vrouw voor wat betreft de waarde van het object een beroep gedaan op een drietal andere (door haar aangeduide) taxaties. Het betreft een door [derde 1] op verzoek van de man uitgevoerde taxatie d.d. 9 oktober 2014 (hierna te noemen: taxatie [derde 1] ), een in opdracht van de vrouw door [derde 2] uitgevoerde waardebepaling d.d. 6 oktober 2017 (hierna te noemen: waardebepaling [derde 2] ) en een in opdracht van de vrouw door [derde 3] uitgevoerde taxatie d.d. 4 oktober 2017 (hierna te noemen: taxatie [derde 3] ).
Uit deze taxaties en waardebepaling volgen – schematisch weergegeven – de volgende waarden van de woning, de loods en (indien van toepassing) het totale object.
Naam uitvoerder onderzoek
waardepeildatum
woning
loods
Totale waarde
Aard onderzoek
Deskundige rechtbank
15 januari 2016
€ 140.000,--
€ 120.000,--
€ 160.000,--
Taxatie
[derde 1]
9 oktober 2014
€ 150.000,--
€ 180.000,--
€ 330.000,--
Taxatie
[derde 2] : met recht van overpad
15 januari 2016
€ 135.000,--
€ 165.000,--
€ 285.000,--
Waardebepaling
[derde 2] : zonder recht van overpad
15 januari 2016
€ 120.000,--
€ 165.000,--
€ 300.000,--
Waardebepaling
[derde 3]
4 oktober 2017
€ 135.000,--
€ 175.000,--
Niet bepaald
Taxatie
3.4.4.3. Het hof overweegt dat de door de vrouw in hoger beroep overgelegde taxaties (producties 24, 25 en 26 bij memorie van grieven) niet kunnen dienen ter onderbouwing van haar stelling dat de waarde van de woning en de loods zoals door de deskundige is bepaald, onjuist is. De taxatie [derde 1] kan hiertoe niet dienen reeds omdat deze taxatie uitgaat van een geheel andere waardepeildatum (9 oktober 2014) dan de door de rechtbank vastgestelde peildatum (15 januari 2016) waartegen geen grief is gericht en waar het hof dienovereenkomstig van uit zal gaan. Dit heeft ook te gelden voor de taxatie [derde 3] . Die taxatie hanteert immers 4 oktober 2017 als waardepeildatum.
Ook het rapport van [derde 2] kan niet dienen ter onderbouwing van de stelling van de vrouw. Dat rapport betreft immers een waardebepaling en geen taxatie. Een taxatierapport is een volledig en uitgebreid rapport waarin de waarde van een woning (en bijgebouwen) wordt vastgelegd en de eigenschappen daarvan worden omschreven. Een waardebepaling daarentegen is een verklaring van een makelaar waarin de woonoppervlakte en de verwachte verkoopwaarde en het vraagprijsadvies van een woning wordt aangegeven. Een waardebepaling is minder uitgebreid (hetgeen ook blijkt uit de verschillen voor wat betreft inhoud en omvang van de taxatierapporten (producties 24 en 26) en de waardebepaling (productie 25)) dan een waardebepaling. De door [derde 2] verrichte waardebepaling kan dan ook niet strekken ten nadele van de door de deskundige uitgebrachte taxatie. In zoverre falen de grieven.
verkoopbaarheid
3.4.4.4. De deskundige heeft naar het oordeel van het hof bij de taxatie rekening gehouden met de verkoopbaarheid van het perceel met de zich daarop bevindende opstallen door beide opstallen afzonderlijk te waarderen en vervolgens een totale waarde te bepalen. Dat die totale waarde een optelsom van beide afzonderlijke waarden blijkt te zijn (hetgeen overigens ook het geval is bij de taxatie [derde 1] en de waardebepaling [derde 2] met recht van overpad) rechtvaardigt niet de conclusie dat de woning bij splitsing nagenoeg onverkoopbaar is. Voor die conclusie (waarbij overigens onduidelijk is gebleven van welke waarde dan moet worden uitgegaan) heeft de vrouw onvoldoende aanknopingspunten geboden en deze volgen evenmin uit de gedingstukken. Ook in dit opzicht falen de grieven derhalve.
De kosten van splitsing (grieven 3, 8)
3.5.1.
De
vrouwbetoogt dat de rechtbank in rov. 2.7. van het vonnis van 7 september 2016 en rov. 2.9. van het vonnis van 18 januari 2017 ten onrechte heeft overwogen dat de kosten die zijn verbonden aan de splitsing door ieder van partijen bij helfte moeten worden gedragen. Zij heeft berust in de door de rechtbank vastgestelde wijze van verdeling van de woning en de loods, maar de kosten van de daar uit voortvloeiende splitsing dienen echter volledig ten laste van de man te komen. Ter onderbouwing van deze stelling voert de vrouw het volgende aan.
Allereerst heeft de splitsing voor de vrouw zwaarwegende financiële gevolgen. Door het gebruik van de loods door de man in de directe nabijheid van de woning, is het voor haar nagenoeg onmogelijk de woning aan derden over te dragen. Dit nadeel is onvoldoende verdisconteerd in de waarde waartegen de vrouw het aandeel van de man in de woning kan overnemen.
Bovendien is de vrouw – vanwege de splitsing – gedwongen mee te werken aan het aanleggen van een aantal voorzieningen, welke enkel ten voordele van de man strekken.
3.5.2.
De
manheeft de grieven weersproken. Hij betoogt dat beide partijen gebaat zijn met een afwikkeling van de tussen partijen bestaande beperkte (het hof begrijpt: eenvoudige) gemeenschap en zij hiervoor beiden inspanningen moeten verrichten. Bijzondere omstandigheden waarom moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat de kosten bij helfte moeten worden gedragen, zijn niet aanwezig.
3.5.3.
De
rechtbankheeft geoordeeld dat de kosten van splitsing door ieder van partijen voor de helft moet worden gedragen en dat in hetgeen partijen hebben aangevoerd, geen grond is gelegen daarover anders te oordelen.
3.5.4.
In geschil is de vraag of de vrouw draagplichtig is voor de kosten van splitsing van de woning en de loods. Het hof oordeelt daarover als volgt.
3.5.4.1. Het
hofstelt vast dat voor wat betreft de woning en de loods, sprake is van een zogenoemde eenvoudige gemeenschap (zoals bedoeld in art. 3:166 BW en verder). Hierin zijn de aandelen van de deelgenoten (in dit geval de man en de vrouw) gelijk, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. Dat sprake is van een ongelijk aandeel in deze eenvoudige gemeenschap is gesteld noch gebleken, zodat het hof uitgaat van gelijke aandelen.
Partijen moeten, op basis van het bepaalde in art. 3:172 BW, in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. De kosten van splitsing behoren naar het oordeel van het hof tot dergelijke uitgaven, zodat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor die kosten. Het beroep van de vrouw op een daarvan afwijkende draagplicht omdat de woning onverkoopbaar zou zijn geworden en dit niet in financiële zin is gecompenseerd, kan geen doel treffen gelet op hetgeen door het hof is overwogen in rov. 3.4.4.5.. De omstandigheid dat de aanleg van een aantal voorzieningen enkel ten voordele van de man zouden strekken leidt evenmin tot een andere draagplicht. Die kosten zijn immers onlosmakelijk verbonden aan de verdeling van een gemeenschappelijk goed waarvoor beide partijen draagplichtig zijn. De grieven treffen daarom geen doel.
Resumé
3.6.
Nu de grieven niet slagen, zullen de bestreden vonnissen worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.7.
Het hof zal met toepassing van art. 237 juncto art. 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen van 7 september 2016 en 18 januari 2017 van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 augustus 2018.
griffier rolraadsheer