Het hof stelt vast dat [appellante] op basis van het rapport: “Type A Asbestinventarisatie 28 woningen te [plaats] ” van 8 februari 2013 en de “specificatie asbestinventarisatie 28 woningen te [plaats] ” van 11 maart 2013 (inleidende dagvaarding, respectievelijk producties 6 en 9) van [de vennootschap 3] de opdracht heeft aanvaard.
In voormeld rapport is als doelstelling van de risico-inventarisatie genoemd het door middel van
visueleinspecties en bemonsteringen, gevolgd door laboratoriumanalyses, de eventuele asbesthoudende materialen van de
direct bereikbare en toegankelijkeinstallatie- en bouwtechnische elementen van de gebouwen binnen de opdracht te identificeren en vast te stellen (t.a.p., paragraaf 1.2., blz. 3) .
Verder wordt in dat rapport vermeld dat iedere locatie,
voor zover toegankelijk, visueelis geïnspecteerd en dat er materiaalmonsters zijn genomen van asbestverdachte materialen die nadere analyse of een visuele beoordeling rechtvaardigen (t.a.p., paragraaf 3.2., blz. 5).
In het rapport worden de beperkingen van het onderzoek aangegeven. Daar wordt geschreven dat alle voor inspecties en bemonsteringen
direct bereikbare en toegankelijkelocaties en materialen zijn onderzocht, dat de
visueleinventarisatie uitsluitend
niet-destructiefwordt uitgevoerd waardoor niet kan worden gegarandeerd dat daarbij alle, ook verborgen, asbesthoudende materialen zijn ontdekt, dat
verregaande demontages van en breekwerk aan constructies niet mogelijkzijn, met name in panden die in gebruik zijn, evenals de visuele inspecties in ruimten onder volledig gesloten vloeren, in schoorstenen, in spouwmuren en anderszins volledig gesloten constructies en dat het asbestonderzoek daarom geen 100% garantie geeft dat al het asbesthoudende materiaal dat is toegepast gevonden is (t.a.p., paragraaf 4.1., blz.5).
Tenslotte wordt in het rapport van 8 februari 2013 weergegeven waar welk asbesthoudend materiaal is aangetroffen en geconcludeerd dat de inventarisatie niet heeft geleid tot een redelijk vermoeden op niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbesthoudende materialen (t.a.p., paragraaf 5.1., blz. 6).
Het hof merkt op dat, gezien de inhoudsopgave, bladzijde 7 van het rapport ontbreekt.
In de specificatie van [de vennootschap 3] van 11 maart 2013 heeft [de vennootschap 3] per woning aangegeven wat aan asbesthoudend materiaal is aangetroffen, waar dit is gevonden en wat de hoeveelheid is.
3.10.1.Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de hiervoor door het hof onderstreepte passages, concludeert het hof dat [appellante] bij het aanvaarden van de opdracht op 15 januari 2014 wist, dat er slechts visuele inspecties waren uitgevoerd.
Door [appellante] is niet voldoende gesteld dat door haar asbest is aangetroffen dat bij visuele inspectie van bereikbare en toegankelijke locaties en materialen door [de vennootschap 3] ten onrechte niet is opgemerkt of niet is vermeld. Uit de brief van 2 februari 2014 en het rapport van ing. [medewerker bij de vennootschap 4] van 1 februari 2014 (inleidende dagvaarding, productie 15, blz. 4 tot en met 11), blijkt evenmin dat [de vennootschap 3] bij visuele inspectie ten onrechte asbest over het hoofd heeft gezien in haar rapport van 8 februari 2013 en specificatie van 11 maart 2013. Er is dus geen sprake van enige tekortkoming ter zake van de visuele inspecties.
3.10.2.Veronderstellenderwijs aannemende, zoals [appellante] stelt, dat [de vennootschap 3] ook licht destructief onderzoek had dienen uit te voeren, dan zou dit slechts ten aanzien van de woningen [straat] [huisnummer 2] , [huisnummer 1] en [huisnummer 3] tot de vondst van asbesthoudend materiaal hebben kunnen leiden. Meer vondsten daarvan in de andere 25 woningen zijn namelijk niet gesteld of gebleken. Aangezien echter aanvaarding van de opdracht door [appellante] is gebaseerd op louter visuele inspectie door [de vennootschap 3] , kunnen deze vondsten niet als tekortkomingen jegens [appellante] worden beschouwd.
Bovendien acht het hof die vondsten, indien ze wel als tekortkomingen zouden moeten worden aangemerkt, ook in samenhang beschouwd, onvoldoende rechtvaardiging voor volledige opschorting door [appellante] van haar werkzaamheden ter zake van alle 28 woningen.
Tenslotte is het hof van oordeel dat de vondsten van asbesthoudend materiaal, gelet op de beperkte omvang daarvan, voor [appellante] onvoldoende grond gaven om te vrezen dat [geïntimeerde] haar verplichting tot het via [de vennootschap 3] aanleveren van een juiste risico-inventarisatie niet zou nakomen. Immers telkens na het aantreffen van asbesthoudend materiaal zijn, zoals hierna zal blijken, voldoende aanvullende asbestinventarisaties door [de vennootschap 3] opgesteld.