ECLI:NL:GHSHE:2018:3628

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
200.199.694_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van asbestsaneringswerkzaamheden door gebreken in asbestrisico-inventarisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een geschil over asbestsaneringswerkzaamheden. [appellante] had de opdracht gekregen om asbesthoudende materialen te saneren in woningen die door [geïntimeerde] waren gerenoveerd. De kern van het geschil betreft de vraag of [appellante] gerechtigd was om de werkzaamheden op te schorten vanwege gebreken in de asbestinventarisatie die was uitgevoerd door [de vennootschap 3]. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] niet voldoende heeft aangetoond dat de rapportages van [de vennootschap 3] onjuist of onvolledig waren. Het hof oordeelt dat de visuele inspecties die door [de vennootschap 3] zijn uitgevoerd, niet tekortschoten en dat de bevindingen van [appellante] onvoldoende grond gaven voor opschorting van de werkzaamheden. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 28 augustus 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.199.694/01
arrest van 28 augustus 2018
in de zaak van
[de vennootschap 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. T. Segers te 's-Hertogenbosch,
tegen
[de vennootschap 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L.A.M. Plantaz te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 september 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 26 augustus 2015 en 13 juli 2016, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/191063 / HA ZA 14-252)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding in hoger beroep;
de memorie van grieven met één productie;
de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door de rechtbank vastgestelde feiten.
3.1.1.
[onderneming] renoveert een deel van haar woningbestand in [plaats] en geeft [geïntimeerde] daartoe opdracht op 21 oktober 2012 de daken van die woningen te isoleren. [geïntimeerde] heeft [appellante] benaderd voor asbestsaneringswerkzaamheden in 28 woningen en heeft namens [onderneming] aan [de vennootschap 3] opdracht gegeven de daartoe benodigde asbestinventarisatie te doen.
3.1.2.
[geïntimeerde] heeft de opdracht aan [appellante] als volgt omschreven:
“Het slopen en afvoeren van de asbesthoudende toepassingen (buisvormige ventilatiekanalen, zoals beschreven in de asbestsanering van [de vennootschap 3] . d.d. 08-02-2013 met nummer [nummer] bestaande uit:
• In containment saneren van de asbesthoudende toepassingen conform de Sc-530 versie 2.
• Het afvoeren van de asbesthoudende materialen en de wettelijke verplichte eindbeoordeling conform NEN 2990.”
3.1.3.
Op 22 januari 2013 heeft [de vennootschap 3] van [geïntimeerde] de opdracht gekregen een type A asbestinventarisatie te verrichten van de zolders, schoorstenen en daken van 28 woningen. Op 8 februari 2013 heeft [de vennootschap 3] haar eerste rapport uitgebracht inzake deze 28 te renoveren woningen. De type A inspectie door [de vennootschap 3] behelsde het volgende: er is voor zover de objecten toegankelijk waren een visuele inspectie uitgevoerd met monstername van asbestverdachte materialen, die nadere analyse of visuele beoordeling rechtvaardigden, conform de standard SC-540, waarbij voor zover mogelijk van iedere toepassing een monster is genomen (pagina 1 en 3 van het rapport). De type A inspectie omvatte, blijkens de rapportage (pagina 5), een visuele inventarisatie die, tenzij anders vermeld, niet-destructief is uitgevoerd. [de vennootschap 3] heeft daarbij in de rapportage uitdrukkelijk opgemerkt dat daardoor niet kan worden gegarandeerd dat alle, ook verborgen, asbesthoudende materialen zijn ontdekt en zij adviseert dan ook bij sloop- en bouwactiviteiten de nodige voorzichtigheid in acht te nemen. De rapportage bevat voorts een beschrijving van het aangetroffen materiaal per woning, alsmede de resultaten van de chemische analyse, foto’s en plattegronden.
[de vennootschap 3] heeft op 18, 22, 24 en 28 januari 2014 en 13 februari 2014 de rapportage aangevuld, onder meer na meldingen van [appellante] , nadat tijdens de voorbereidingen en nadat het werk aangevangen was, mogelijk asbesthoudend materiaal werd aangetroffen.
3.1.4.
Op 15 januari 2014 heeft [geïntimeerde] de opdracht aan [appellante] bevestigd tot het slopen en afvoeren van asbesthoudende toepassingen op basis van de rapportage van 8 februari 2013 van [de vennootschap 3] tegen de aanneemsom van € 35.350,00 (excl. BTW). Afronding van de opdracht was voorzien voor eind maart 2014.
3.1.5.
[appellante] is op 16 januari 2014 gestart met de (voorbereidende) saneringswerkzaamheden. Er werden door [appellante] daarbij achter knieschotten mogelijk asbesthoudende materialen aangetroffen in de woning met adres [straat] [huisnummer 1] , waarop het werk aldaar is stilgelegd en nader rapport is gevraagd. [appellante] heeft voorts werkzaamheden uitgevoerd op een aantal andere adressen, ook nadat meerdere (voldoende) aanvullingen op de inventarisatie door [de vennootschap 3] zijn uitgevoerd (zie dagvaarding punt 42).
Nadat ten aanzien van de [straat] [huisnummer 1] op 13 februari 2014 een nader rapport is uitgebracht, heeft [appellante] het werk in zijn geheel stilgelegd en opgeschort, omdat zij de rapportage(s) van [de vennootschap 3] niet meer vertrouwde, nadat de door haar ingeschakelde deskundige [medewerker bij de vennootschap 4] , als veiligheidskundige, asbestkundige en inspecteur SC-530 en SC-540 werkzaam bij [de vennootschap 4] (hierna: [de vennootschap 4] ), na een quickscan op 28 januari 2014 en een rapport van 2 februari 2014 en na een beoordeling door [de vennootschap 4] van de rapportage van 13 februari 2014 inzake [straat] [huisnummer 1] , had geoordeeld dat uit de rapportages bleek dat [de vennootschap 3] geen juiste, volledige dan wel duidelijke asbestinventarisatie had uitgevoerd.
3.1.6.
[de vennootschap 3] heeft in reactie op de beoordeling van [de vennootschap 4] aan het bureau [bureau] in de persoon van [medewerker bij bureau] , kantoor- en projectauditor (hierna: [bureau] ), de opdracht geven haar asbestinventarisatie te beoordelen. Op 21 februari 2014 rapporteert [bureau] dat de rapportages geschikt zijn als basis voor het uitvoeren van een sanering van gerapporteerde bronnen. Met saneren kan volgens [bureau] worden aangevangen, met uitzondering van de zolder van de [straat] [huisnummer 1] .
3.1.7.
Bij brief van 12 maart 2014 sommeert [appellante] [geïntimeerde] binnen tien dagen met een correcte asbestinventarisatie conform SC-540 te komen.
3.1.8.
[geïntimeerde] heeft [appellante] op 19 en 25 maart 2014 op haar beurt gesommeerd de werkzaamheden inzake de sanering te hervatten met uitzondering van [straat] [huisnummer 1] . [geïntimeerde] kondigt aan de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden als [appellante] niet binnen 24 uur na de brief van 25 maart 2014 hervat, zoals verzocht.
Bij brief van 28 maart 2014 heeft [geïntimeerde] [appellante] medegedeeld dat de tussen hen gesloten overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, omdat [appellante] de overeengekomen werkzaamheden niet heeft hervat, en dat de opdracht door een derde zal worden afgerond. Hetgeen ook daadwerkelijk is geschied.
3.2.
In de onderhavige procedure vordert [appellante] in conventie, zoals samengevat door de rechtbank:
primair
I. ontbinding van de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] conform artikel 7:756 BW,
II. veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de als gevolg van de ontbinding door [appellante] geleden dan wel nog te lijden schade,
subsidiair
III. ontbinding van de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] conform artikel 6:265 BW op grond van toerekenbare tekortkoming zijdens [geïntimeerde] in de nakoming van de overeenkomst,
IV. veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de als gevolg van de ontbinding door [appellante] geleden dan wel nog te lijden schade,
meer subsidiair
V. verklaring voor recht dat [appellante] op grond van artikel 6:60 BW bevrijd is van haar verbintenis voortvloeiend uit de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] ,
een en ander onder veroordeling van [geïntimeerde]
VI. tot vergoeding van de door [appellante] geleden schade op grond van wanprestatie zijdens [geïntimeerde] , welke tot op heden wordt begroot op € 29.040,10,
VII. tot vergoeding van de schade die [appellante] heeft geleden en nog zal lijden op grond van de wanprestatie zijdens [geïntimeerde] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
VIII. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel BIK, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.065,40
IX. in de kosten van de procedure waaronder begrepen de nakosten en vermeerderd met rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis.
3.2.1.
[appellante] legt aan de primaire vordering, zoals door de rechtbank weergegeven, ten grondslag dat het waarschijnlijk is dat [geïntimeerde] tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen, te weten het tijdig de voor de uitvoering en verwezenlijking van de sanering noodzakelijke correcte asbestinventarisatie ter beschikking stellen. [appellante] stelt dat zij de overeenkomst niet kan uitvoeren ten gevolge van die omstandigheid.
3.3.
[geïntimeerde] vordert, zoals door de rechtbank samengevat,
-verklaring voor recht dat [geïntimeerde] de overeenkomst, welke tussen [geïntimeerde] en [appellante] op 15 januari 2014 tot stand is gekomen, buitengerechtelijk heeft ontbonden per 28 maart 2014, dan wel dat de rechtbank deze overeenkomst van 15 januari 2014 bij vonnis ontbindt,
-veroordeling van [appellante] tot betaling van een bedrag ad € 10.674,00 aan [geïntimeerde] , vermeerderd met rente,
-veroordeling van [appellante] tot vergoeding van de schade die [geïntimeerde] heeft geleden en nog zal lijden op grond van de wanprestatie zijdens [appellante] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding, waaronder begrepen de nakosten.
3.3.1.
[geïntimeerde] legt, zoals door de rechtbank samengevat, aan de vordering ten grondslag dat [appellante] ten onrechte haar verplichtingen uit de overeenkomst, ondanks herhaalde sommatie, niet nakomt en haar dat verweten kan worden, waardoor [geïntimeerde] schade heeft, en op grond waarvan [geïntimeerde] terecht is overgegaan tot de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst.
3.4.1.
In het vonnis in het incident van 30 juli 2014 heeft de rechtbank toegestaan dat [geïntimeerde] [de vennootschap 3] in vrijwaring oproept.
3.4.2.
Bij rolbeslissing is een comparitie van partijen gelast, welke is gehouden op 9 januari 2015 en waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
3.4.3.
In het tussenvonnis van 26 augustus 2015 heeft de rechtbank in de hoofdzaak in reconventie de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [geïntimeerde] en in de hoofdzaak in conventie en in reconventie iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.4.
In het eindvonnis van 13 juli 2016 heeft de rechtbank als volgt beslist in de hoofdzaak:
In conventie
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 3.248,00, vermeerderd met de nakosten ad € 131,00, indien geen betekening van dit vonnis plaatsvindt dan wel € 199,00, indien betekening noodzakelijk is,
4.3.
verklaart het bepaalde onder 4.2. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
In reconventie
4.4.
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] de overeenkomst, die tussen [geïntimeerde] en [appellante] op 15 januari 2014 tot stand is gekomen, buitengerechtelijk heeft ontbonden per 28 maart 2014,
4.5.
veroordeelt [appellante] tot het betalen aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 5.738,23, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele betaling,
4.6.
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in reconventie aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.808,00, vermeerderd met de nakosten ad € 131,00, indien geen betekening van dit vonnis plaatsvindt dan wel € 199,00, indien betekening noodzakelijk is,
4.7.
verklaart het bepaalde onder 4.5. en 4.6 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,”
3.5.
[appellante] heeft in hoger beroep vijftien grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen, tot het in conventie alsnog toewijzen van haar vorderingen en het afwijzen van de vorderingen in reconventie van [geïntimeerde] , tot terugbetaling van hetgeen [appellante] uit hoofde van de beroepen vonnissen aan [geïntimeerde] heeft betaald met rente en veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties, waaronder de nakosten.
3.6.
[geïntimeerde] concludeert tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep.
3.7.
Door de grieven wordt het geschil in volle omvang opnieuw in hoger beroep voorgelegd.
Opschorting?
3.8.
Vast staat dat [appellante] niet heeft voldaan aan haar verplichting om de door [geïntimeerde] aan haar opgedragen asbestsaneringswerkzaamheden te voltooien.
3.8.1.
Kern van het geschil is de vraag of [appellante] gerechtigd was alle aan haar door [geïntimeerde] opgedragen werkzaamheden midden februari 2014 op te schorten omdat [de vennootschap 3] . (hierna: [de vennootschap 3] ) in opdracht van [geïntimeerde] geen juiste, onvolledige en niet duidelijke asbestinventarisaties zou hebben uitgevoerd.
3.9.
Het hof stelt voorop dat volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op [appellante] de last rust voldoende te stellen ter onderbouwing van haar vordering in conventie en om die stellingen te bewijzen indien die stellingen voldoende zijn betwist.
3.10.
Het hof stelt vast dat [appellante] op basis van het rapport: “Type A Asbestinventarisatie 28 woningen te [plaats] ” van 8 februari 2013 en de “specificatie asbestinventarisatie 28 woningen te [plaats] ” van 11 maart 2013 (inleidende dagvaarding, respectievelijk producties 6 en 9) van [de vennootschap 3] de opdracht heeft aanvaard.
In voormeld rapport is als doelstelling van de risico-inventarisatie genoemd het door middel van
visueleinspecties en bemonsteringen, gevolgd door laboratoriumanalyses, de eventuele asbesthoudende materialen van de
direct bereikbare en toegankelijkeinstallatie- en bouwtechnische elementen van de gebouwen binnen de opdracht te identificeren en vast te stellen (t.a.p., paragraaf 1.2., blz. 3) .
Verder wordt in dat rapport vermeld dat iedere locatie,
voor zover toegankelijk, visueelis geïnspecteerd en dat er materiaalmonsters zijn genomen van asbestverdachte materialen die nadere analyse of een visuele beoordeling rechtvaardigen (t.a.p., paragraaf 3.2., blz. 5).
In het rapport worden de beperkingen van het onderzoek aangegeven. Daar wordt geschreven dat alle voor inspecties en bemonsteringen
direct bereikbare en toegankelijkelocaties en materialen zijn onderzocht, dat de
visueleinventarisatie uitsluitend
niet-destructiefwordt uitgevoerd waardoor niet kan worden gegarandeerd dat daarbij alle, ook verborgen, asbesthoudende materialen zijn ontdekt, dat
verregaande demontages van en breekwerk aan constructies niet mogelijkzijn, met name in panden die in gebruik zijn, evenals de visuele inspecties in ruimten onder volledig gesloten vloeren, in schoorstenen, in spouwmuren en anderszins volledig gesloten constructies en dat het asbestonderzoek daarom geen 100% garantie geeft dat al het asbesthoudende materiaal dat is toegepast gevonden is (t.a.p., paragraaf 4.1., blz.5).
Tenslotte wordt in het rapport van 8 februari 2013 weergegeven waar welk asbesthoudend materiaal is aangetroffen en geconcludeerd dat de inventarisatie niet heeft geleid tot een redelijk vermoeden op niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbesthoudende materialen (t.a.p., paragraaf 5.1., blz. 6).
Het hof merkt op dat, gezien de inhoudsopgave, bladzijde 7 van het rapport ontbreekt.
In de specificatie van [de vennootschap 3] van 11 maart 2013 heeft [de vennootschap 3] per woning aangegeven wat aan asbesthoudend materiaal is aangetroffen, waar dit is gevonden en wat de hoeveelheid is.
3.10.1.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de hiervoor door het hof onderstreepte passages, concludeert het hof dat [appellante] bij het aanvaarden van de opdracht op 15 januari 2014 wist, dat er slechts visuele inspecties waren uitgevoerd.
Door [appellante] is niet voldoende gesteld dat door haar asbest is aangetroffen dat bij visuele inspectie van bereikbare en toegankelijke locaties en materialen door [de vennootschap 3] ten onrechte niet is opgemerkt of niet is vermeld. Uit de brief van 2 februari 2014 en het rapport van ing. [medewerker bij de vennootschap 4] van 1 februari 2014 (inleidende dagvaarding, productie 15, blz. 4 tot en met 11), blijkt evenmin dat [de vennootschap 3] bij visuele inspectie ten onrechte asbest over het hoofd heeft gezien in haar rapport van 8 februari 2013 en specificatie van 11 maart 2013. Er is dus geen sprake van enige tekortkoming ter zake van de visuele inspecties.
3.10.2.
Veronderstellenderwijs aannemende, zoals [appellante] stelt, dat [de vennootschap 3] ook licht destructief onderzoek had dienen uit te voeren, dan zou dit slechts ten aanzien van de woningen [straat] [huisnummer 2] , [huisnummer 1] en [huisnummer 3] tot de vondst van asbesthoudend materiaal hebben kunnen leiden. Meer vondsten daarvan in de andere 25 woningen zijn namelijk niet gesteld of gebleken. Aangezien echter aanvaarding van de opdracht door [appellante] is gebaseerd op louter visuele inspectie door [de vennootschap 3] , kunnen deze vondsten niet als tekortkomingen jegens [appellante] worden beschouwd.
Bovendien acht het hof die vondsten, indien ze wel als tekortkomingen zouden moeten worden aangemerkt, ook in samenhang beschouwd, onvoldoende rechtvaardiging voor volledige opschorting door [appellante] van haar werkzaamheden ter zake van alle 28 woningen.
Tenslotte is het hof van oordeel dat de vondsten van asbesthoudend materiaal, gelet op de beperkte omvang daarvan, voor [appellante] onvoldoende grond gaven om te vrezen dat [geïntimeerde] haar verplichting tot het via [de vennootschap 3] aanleveren van een juiste risico-inventarisatie niet zou nakomen. Immers telkens na het aantreffen van asbesthoudend materiaal zijn, zoals hierna zal blijken, voldoende aanvullende asbestinventarisaties door [de vennootschap 3] opgesteld.
3.11.
[de vennootschap 3] heeft in een brief van 18 januari 2014 (inleidende dagvaarding, productie 8) een aanvulling op de asbestinventarisatie van 8 februari 2013 en de specificatie van 11 maart 2013 geschreven, waarin zij heeft vermeld dat tijdens werkzaamheden in de woning [straat] [huisnummer 2] achter de knieschotten en onder de vloerplanken asbesthoudende stukken dakbeschot zijn aangetroffen, dat er rekening gehouden dient te worden met het aantreffen van zulke schotten in de andere woningen en dat een risicoclassificatie SMArt klasse 1 is bijgevoegd, alsmede foto’s van de situatie.
3.11.1.
[medewerker bij de vennootschap 4] heeft in zijn rapport van 1 februari 2014 aangegeven dat de SMArt onjuist is gegenereerd maar dat de risicoklasse wel gelijk blijft (t.a.p., blz. 12). Hieruit volgt dat er geen inhoudelijk gebrek aan deze aanvulling kleeft. [appellante] heeft dan ook naar het oordeel van het hof niet voldoende onderbouwd welk verwijt ter zake deze aanvulling aan [geïntimeerde] kan worden gemaakt.
Hierbij komt dat, indien de opmerking dat de SMArt onjuist zou zijn gegenereerd, juist zou zijn, dan rechtvaardigt dit nog geen opschorting.
3.12.
Op 22 januari 2014 heeft [de vennootschap 3] ten aanzien van de asbestinventarisatie [straat] [huisnummer 2] tot en met [huisnummer 4] te [plaats] aangevuld, dat alle zichtbare asbesthoudende materialen in het werkgebied verwijderd dienen te worden, dat rekening gehouden moet worden met stukken/stukjes dakbeschot, dat sanering van dit materiaal onder klasse 2 valt en dat is toegevoegd de risicoclassificatie SMArt klasse 2 (inleidende dagvaarding, productie 10).
3.12.1.
Aangezien [medewerker bij de vennootschap 4] ten aanzien van deze aanvulling slechts opmerkt dat die een onjuiste definitie bevat, heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van inhoudelijke gebreken en dat die gebreken opschorting rechtvaardigen.
3.13.
[de vennootschap 3] heeft een “Aanvullende type A asbestinventarisatie” opgemaakt op 24 januari 2014 betreffende de [straat] [huisnummer 1] te [plaats] (inleidende dagvaarding, productie 11). Aanleiding voor deze aanvullende rapportage is dat tijdens werkzaamheden onvoorzien asbest is aangetroffen. Het hof merkt op dat de overgelegde inventarisatie niet compleet is. Gezien de inhoudsopgave daarvan ontbreken de bladzijden 2 tot en met 5 en de bijlagen 1, 7 en 8.
3.13.1.
[medewerker bij de vennootschap 4] benoemt in zijn rapport van 1 februari 2014 vooral administratieve gebreken ter zake van deze aanvulling (t.a.p., blz. 15 tot en met 19). Hoeveelheid, aard en omvang van het gevonden asbesthoudend materiaal acht het hof voldoende aangeduid (blz. 17). Immers uit het rapport van [medewerker bij de vennootschap 4] blijkt dat het een plaat betreft die op de hoek van de zolder is aangetroffen en die los ligt (t.a.p., blz. 17).
Voorts wordt in het rapport van [medewerker bij de vennootschap 4] aangegeven dat de analyse van het plaatmateriaal één dag eerder, namelijk op 23 januari 2014, dan het onderzoek op 24 januari 2014 is uitgevoerd, hetgeen onmogelijk is (t.a.p., blz. 18). Echter uit het rapport van [de vennootschap 3] van 13 februari 2014 (inleidende dagvaarding, productie 12, blz. 3), wordt, kennelijk als reactie op voormelde constatering van [medewerker bij de vennootschap 4] , opgemerkt dat het stuk plaat al op 21 januari 2014 was meegenomen ten behoeve van de analyse. Analyse van dat stuk plaat op 23 januari 2014 is dan chronologisch mogelijk.
[medewerker bij de vennootschap 4] merkt nog wel op dat het meenemen van het stuk plaat door [de vennootschap 3] ten behoeve van analyse tot de conclusie zou moeten leiden dat er sprake is van een illegale sanering (t.a.p., blz. 18). Het hof neemt aan dat het meenemen van het stuk plaat in strijd met de toepasselijke regelgeving is, maar gezien de geringe omvang van het stuk plaat, acht het hof dit onvoldoende om opschorting te kunnen rechtvaardigen.
3.14.
Ten aanzien van [straat] [huisnummer 3] te [plaats] heeft [de vennootschap 3] op 28 januari 2014 een “Aanvullende Type A Asbestinventarisatie” opgemaakt (inleidende dagvaarding, productie 13). Uit deze aanvulling blijkt dat tijdens werkzaamheden daar onvoorzien asbest is aangetroffen, dat de locatie daarvan is aangegeven, de toepassing en de risicoklasse. In die aanvulling wordt geconcludeerd dat er geen specifieke beperkingen en/of uitsluitingen zijn en dat de onderhavige inventarisatie volledig is.
3.14.1.
Voorgaande constateringen en conclusies zijn niet weersproken. Voormeld rapport van [de vennootschap 3] kan dus geen opschorting rechtvaardigen.
3.15.
[de vennootschap 3] heeft een “Aanvullende Type A Asbestinventarisatie versie 2” ten aanzien van de [straat] [huisnummer 1] te [plaats] geschreven, welke is gedateerd op 13 februari 2014 (inleidende dagvaarding, productie 12). Reden daarvoor was dat tijdens werkzaamheden onvoorzien asbest is aangetroffen, dat die werkzaamheden bestonden uit het verwijderen van de knieschotten ter voorbereiding van de saneringswerkzaamheden, dat achter een knieschot onvoorzien asbest is aangetroffen en dat de gehele zoldervloer is geïnspecteerd (paragraaf 1.1., blz. 1). Daar heeft [de vennootschap 3] nog aan toegevoegd dat tijdens de aanvullende inspectie van 24 januari 2014 de aangetroffen plaat ook het enige stuk plaat bleek te zijn, dat dit stuk plaat reeds op 21 januari 2014 is meegenomen ten behoeve van de analyse, dat het onderzoek niet-destructief heeft plaatsgevonden, dat de inventarisatie volledig is en dat een aanvullende inventarisatie (type B) niet dient te worden uitgevoerd (paragraaf 5.2., blz. 6).
3.15.1.
In het rapport van [medewerker bij de vennootschap 4] van 16 februari 2014 (inleidende dagvaarding, productie 16) is gereageerd op voormelde aanvulling van [de vennootschap 3] van 13 februari 2014, maar in voormeld rapport van [medewerker bij de vennootschap 4] worden geen nieuwe gebreken genoemd, zodat het hof voor de bespreking daarvan verwijst naar hetgeen is overwogen in 3.13.1.
3.16.
Op grond van het voorgaande wordt het verwijt van [appellante] , dat de in opdracht van [geïntimeerde] opgestelde rapportages van [de vennootschap 3] onjuist dan wel onvolledig bleken te zijn, als zijnde onvoldoende onderbouwd verworpen.
In dit verband merkt het hof nog op dat de overige door [medewerker bij de vennootschap 4] in zijn rapport gestelde gebreken van de rapportage en de specificatie van [de vennootschap 3] worden weersproken door het rapport van [medewerker bij bureau] van 21 februari 2014 (inleidende dagvaarding, productie 20) waarin wordt geconcludeerd dat uit niets is gebleken dat [de vennootschap 3] strijdig met geldende regels of inzichten zou hebben gehandeld, zodat die door [medewerker bij de vennootschap 4] gestelde gebreken niet voldoende zijn onderbouwd. Bovendien zijn de door [medewerker bij de vennootschap 4] gestelde gebreken vooral administratief van aard en daarom onvoldoende om opschorting te kunnen rechtvaardigen.
Bewijs/deskundige.
3.17.
Het bewijsaanbod van [appellante] zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
Hetgeen hierboven is overwogen brengt het hof ook tot het oordeel dat hij het inwinnen van een deskundig oordeel niet nodig vindt.
Slotsom.
3.18.
De slotsom is dat de grieven niet slagen en dat de beroepen vonnissen worden bekrachtigd.
Proceskosten.
3.19.
Het hof zal [appellante] als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Deze kosten zullen worden vastgesteld op € 1.957,-griffierecht en € 1.391,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief
(memorie van antwoord=1 punt x tarief III in hoger beroep=€ 1.391,-).

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 1.957,- aan griffierecht en op € 1.391,- aan salaris advocaat en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.A.M. van Oorschot en D.W. Giltay Veth en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 augustus 2018.
griffier rolraadsheer