In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, die sinds 23 augustus 2012 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de minderjarige heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder stelt dat er sinds de uithuisplaatsing geen contact is geweest met haar dochter en dat de GI niet adequaat heeft gehandeld in het contactherstel. De GI daarentegen betoogt dat de situatie van de moeder niet is verbeterd en dat de minderjarige nog steeds een veilige basis nodig heeft, wat momenteel niet bij de moeder kan worden geboden.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De minderjarige heeft in het verleden veel onveilige situaties meegemaakt en vertoont angstig gedrag. De moeder heeft weliswaar stappen gezet in de goede richting, maar het hof is van oordeel dat zij nog niet in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De moeder moet aantonen dat zij langdurig stabiel is en in staat om de belangen van de minderjarige voorop te stellen.
Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de moeder afgewezen. De uithuisplaatsing van de minderjarige blijft noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding.