ECLI:NL:GHSHE:2018:3596

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
200.239.361_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, die sinds 23 augustus 2012 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de minderjarige heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder stelt dat er sinds de uithuisplaatsing geen contact is geweest met haar dochter en dat de GI niet adequaat heeft gehandeld in het contactherstel. De GI daarentegen betoogt dat de situatie van de moeder niet is verbeterd en dat de minderjarige nog steeds een veilige basis nodig heeft, wat momenteel niet bij de moeder kan worden geboden.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De minderjarige heeft in het verleden veel onveilige situaties meegemaakt en vertoont angstig gedrag. De moeder heeft weliswaar stappen gezet in de goede richting, maar het hof is van oordeel dat zij nog niet in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De moeder moet aantonen dat zij langdurig stabiel is en in staat om de belangen van de minderjarige voorop te stellen.

Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de moeder afgewezen. De uithuisplaatsing van de minderjarige blijft noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 augustus 2018
Zaaknummer : 200.239.361/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/244441 / JE RK17-2814 en C/03/246255 / JE RK 18-248
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Mestrini,
tegen
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 16 februari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, waar het betreft de aan de GI afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing van de nader te noemen minderjarige [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juli 2018, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juli 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Mestrini;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
De raad was niet ter zitting aanwezig.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 14 juni 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 26 juni 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [betrokkene 1] is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] geboren [minderjarige]
(hierna te noemen: [minderjarige] ).
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
De heer [betrokkene 2] heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 augustus 2012 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij beschikking van 2 februari 2018 is er op verzoek van de GI een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. [minderjarige] is daarna geplaatst op een geheim adres.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 23 februari 2019 en machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 23 februari 2018 tot uiterlijk 23 februari 2019 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen alleen waar het gaat om de machtiging tot uithuisplaatsing en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting -samengevat- het volgende aan.
Sinds de uithuisplaatsing is er lange tijd geen contact geweest tussen [minderjarige] en de moeder.
De moeder vindt dit een kwalijke zaak die te wijten is aan de GI. Er zijn veel verschillende gezinsvoogden bij het gezin betrokken geweest en dit heeft contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder niet bevorderd. Het is bovendien kwalijk dat het onderzoek, dat bij [minderjarige] moet plaatsvinden, nog niet is aangevangen.
Alhoewel de moeder beseft dat zij in het verleden verkeerde keuzes heeft gemaakt en dat er die zin zorgen zijn, is zij het niet volledig eens met het beeld dat van haar wordt geschetst.
De moeder heeft inmiddels rust en regelmaat gecreëerd en zij heeft een stabiele relatie met haar partner, met wie zij overigens bewust niet samenwoont. De kinderen van moeder staan immers op de eerste plaats.
De moeder werkt intensief samen met [instelling] en zij beseft dat deze hulp ook nodig is, zowel voor haarzelf als voor de kinderen. Nu de moeder grote stappen heeft gemaakt en zij inmiddels een stabiele leefomgeving kan bieden, is zij van mening dat het perspectief van [minderjarige] op termijn bij haar in de thuissituatie ligt. De moeder begrijpt dat het contact met [minderjarige] eerst weer moet worden opgebouwd en het niet in het belang van [minderjarige] is dat zij direct wordt thuisgeplaatst. Zij wijzigt om die reden haar verzoek en verzoekt enkel nog om een verkorting van de termijn van de machtiging uithuisplaatsing tot 16 december 2018, zodat deze gelijk zal lopen met de machtiging uithuisplaatsing van [zusje] , het jongere zusje van [minderjarige] .
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting -samengevat- het volgende aan.
De GI meent dat er in de situatie van de moeder geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die zouden maken dat een uithuisplaatsing voor [minderjarige] niet langer nodig is dan wel dat de termijn van de machtiging uithuisplaatsing kan worden verkort.
Er zijn veel zorgen over [minderjarige] , met name als het gaat om de vele plekken waar zij de afgelopen tijd heeft gewoond. [minderjarige] heeft bij de moeder geen veilige basis gehad. Zij heeft geruime tijd met haar moeder en zusje [zusje] een zwervend bestaan geleid en is veelvuldig geconfronteerd met onveilige situaties.
[minderjarige] is een beschadigd meisje dat veel zorg, aandacht en stabiliteit behoeft.
In het huidige pleeggezin laat zij angstig en teruggetrokken gedrag zien. Het vertrouwen van [minderjarige] in het pleeggezin is langzaam aan het groeien. Aanvankelijk vertoonde [minderjarige] een grote weerstand tegen contact met de moeder. Gezien de heftigheid van de reactie van [minderjarige] is ervoor gekozen haar niet te dwingen tot contact en haar ruimte te bieden dit op haar eigen tempo uit te bouwen. Inmiddels geeft [minderjarige] duidelijk aan dat ze met haar moeder wil bellen, maar staat ze nog ambivalent tegenover daadwerkelijk contact.
Het is voor [minderjarige] van belang dat ze meer rust vindt. Zolang er geen sprake is van een stabiele situatie kan er geen onderzoek plaatsvinden naar de problematiek van [minderjarige] en kan zij niet de hulpverlening krijgen, die voor haar noodzakelijk is.
Daar komt nog bij dat de GI grote twijfels heeft over de pedagogische vaardigheden van de moeder. De verwachting is dat de moeder niet in staat is om weer voor [minderjarige] te zorgen. Overigens heeft de GI ook weer signalen opgevangen over huiselijk geweld tussen de moeder en haar nieuwe partner.
Op grond van het voorgaande is het van belang dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt gecontinueerd. [minderjarige] staat met haar zusje op de wachtlijst om vanuit het crisispleeggezin te worden doorgeplaatst naar een perspectief biedend pleeggezin.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens voor de duur van ten hoogste een jaar verlengen.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
3.8.3.
[minderjarige] heeft al vanaf haar geboorte veel meegemaakt. Zij is een kwetsbaar en angstig meisje met een forse ontwikkelingsachterstand op meerdere gebieden.
[minderjarige] is in het verleden veelvuldig getuige geweest van heftige ruzies tussen haar moeder en de verschillende partners van moeder. In dit kader is het gezin ook bij de politie bekend.
[minderjarige] is bovendien meerdere keren geconfronteerd met drugsgebruik van haar moeder en heeft noodgedwongen met haar moeder op meerdere plaatsen gewoond en enige tijd een zwervend bestaan geleid. [minderjarige] heeft hierdoor in haar leven weinig stabiliteit en veiligheid ervaren.
De gevoelens van onveiligheid en angst, die [minderjarige] nog steeds ervaart maken dat [minderjarige] tijd nodig heeft om te herstellen. Het is in haar belang dat er geen overhaaste stappen worden genomen die haar herstel vertragen. Er is mogelijk sprake van trauma-gerelateerde problematiek.
Deze situatie brengt met zich dat er nog geen onderzoek van [minderjarige] heeft plaatsvonden en het nog niet helder is welke therapie en hulpverlening voor [minderjarige] moet worden ingezet. Het is tot op heden evenmin mogelijk gebleken om de contacten tussen [minderjarige] en haar moeder, behoudens de telefonische contacten, te herstellen vanwege de onrust en angstgevoelens die [minderjarige] hierbij nog ervaart.
Reeds op deze gronden is de noodzaak van de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig en ziet het hof geen aanleiding om de termijn van de machtiging uithuisplaatsing te verkorten.
3.8.4.
Daarnaast is gebleken dat de moeder ook nog niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] weer op zich te nemen.
Alhoewel het positief is dat de moeder zich inspant om haar leven weer op de rails te krijgen en zij hiertoe al stappen in de goede richting heeft gezet, is deze situatie nog pril.
In het verleden is de moeder vaker onmachtig gebleken om langdurig stabiel te blijven. Het leven van de moeder kenmerkt zich door een terugkerend patroon van gebruik van middelen en het wisselen van relaties. Er is bij herhaling sprake geweest van huiselijk geweld en het ontbreken van een veilige en hygiënische leefomgeving. Verder is de moeder in het verleden veelvuldig afgehaakt bij de hulpverlening.
Alhoewel de moeder stelt dat zij sinds januari 2018 de goede weg is ingeslagen en ook gebleken is dat zij de hulpverlening nu aanvaardt, is het hof van oordeel dat de moeder dient aan te tonen dat ze gedurende langere tijd stabiel is en in staat om de belangen van [minderjarige] (en [zusje] ) op de eerste plaats te stellen.
Ook dit maakt dat het niet in het belang van [minderjarige] is om de termijn van de machtiging uithuisplaatsing te verkorten.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van
16 februari 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 23 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen.