3.8.5.Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Gelet op de stellingen van partijen ziet het hof aanleiding om daarbij onderscheid te maken tussen twee periodes: de periode van 3 februari 2017 tot 1 september 2017 en de periode vanaf 1 september 2017. Desgevraagd hebben partijen zich daar ter zitting in hoger beroep mee akkoord verklaard.
Voorts is ter zitting besproken dat het hof voor het vaststellen van de draagkracht van de man in de periode vanaf 1 september 2017, de door de man in hoger beroep bij zijn brief van 5 december 2017 onder productie 25 overgelegde draagkrachtberekening tot uitgangspunt neemt. Partijen hebben daarmee ingestemd. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
Periode van 3 februari 2017 tot 1 september 2017
Tussen partijen is niet in geschil dat voor het berekenen van de draagkracht van de man uitgegaan kan worden van een inkomen van € 109.068,--, te vermeerderen met een vakantietoeslag van € 8.821,--. Voorts is niet in geschil dat rekening gehouden dient te worden met een bedrag van € 1.200,-- per jaar aan overige bruto-inkomsten.
Verder houdt ook het hof rekening met een bonus. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, zijn partijen het er daarbij over eens dat gerekend moet worden met het gemiddelde van de door de man ontvangen bonussen over 2015, 2016 en 2017. Middels de door de man in het geding gebrachte verklaring van zijn werkgever (productie 2 bij zijn beroepschrift), heeft de man genoegzaam aangetoond dat hij in 2017 over het jaar 2016 geen bonus zal ontvangen. Mitsdien houdt het hof rekening met een gemiddelde bonus van € 13.166,-- per jaar, zoals door de man becijferd in zijn beroepschrift (pt. 13).
Tot slot houdt het hof, nu daartegen geen grieven zijn gericht, evenals de rechtbank, rekening met de pensioeninhoudingen van € 8.616,-- en € 132,-- per jaar. Om diezelfde reden houdt het hof, gelijk de rechtbank, in fiscale zin rekening met het te realiseren fiscaal voordeel in verband met betaalde hypotheekrente, de fiscale bijtelling eigenwoningforfait van € 3.128,--, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
B. Lasten van de man
Normbedrag Participatiewet
Het hof houdt rekening met het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat partijen het eens zijn over de hiernavolgende (afgeronde) maandelijkse woonlasten:
€ 144,-- aan aftrekbare hypotheekrente;
€ 144,-- aan niet aftrekbare hypotheekrente;
€ 621,-- aan premie spaarverzekering;
€ 95,-- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Mitsdien zal het hof van deze bedragen uitgaan.
Ziektekosten
Nu partijen daar geen grieven tegen hebben gericht, gaat het hof uit van de navolgende maandelijkse lasten:
€ 126,-- aan nominale premie zorgverzekering;
€ 32,-- aan verplicht eigen risico;
minus € 40,-- zijnde het in het normbedrag Participatiewet begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Kosten kinderen
Het hof houdt geen rekening met de door de man gestelde kosten van de kinderen, door de man ter zitting in hoger beroep teruggebracht tot een bedrag van in totaal € 1.250,-- per maand. Nog daargelaten dat, gelet op de leeftijd van de kinderen (in onderhavige periode 24 en 21 jaar oud), er voor de man ten aanzien van de kinderen geen wettelijke onderhoudsverplichting meer bestaat en de kinderen moeten worden geacht in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, deze kosten niet dan wel onvoldoende onderbouwd.
Nu uit het verweerschrift van de vrouw blijkt dat zij ten aanzien van onderhavige periode kan instemmen met het door de rechtbank becijferde bedrag van € 430,95 per maand aan kosten voor [meerderjarige zoon] , die in onderhavige periode nog een Mbo-opleiding volgde, zal het hof bij het berekenen van de draagkracht van de man met dat bedrag aan kosten kinderen rekening houden.
Vaststelling van de alimentatie
3.8.8.Betaalde partneralimentatie is geheel aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de vrouw. Rekening houdend met dit te realiseren fiscaal voordeel, heeft de man de draagkracht om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 3.110,-- per maand te voldoen.
3.8.11.Het hof gaat ter zake van het inkomen van de vrouw uit van een arbeidsinkomen van € 20.892,-- bruto per jaar, vakantietoeslag van € 1.671,-- bruto per jaar, inkomsten uit overwerk van € 684,-- bruto per jaar en een eindejaarsuitkering van € 1.740,-- bruto per jaar.
Nu partijen het daar ter zitting in hoger beroep over eens waren, houdt het hof voorts rekening met een nettobedrag van € 133,-- per jaar.
De vrouw heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting,
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
Het hof houdt eveneens rekening met de op het salaris ingehouden pensioenpremie
3.8.12.Aan de lastenzijde van de vrouw, houdt het hof rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Daarnaast houdt het hof rekening met de niet weersproken nominale premie basiszorgverzekering van € 104,-- per maand, de premie aanvullende ziektekostenverzekering van € 75,-- per maand en het verplicht eigen risico van € 32,-- per maand minus € 40,-- zijnde het in het normbedrag Participatiewet begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Voorts houdt het hof rekening met een woonlast van de vrouw van € 975,-- per maand.
Anders dan de man, is het hof van oordeel dat de vrouw aan de hand van de door haar in het geding gebrachte huurovereenkomst genoegzaam heeft aangetoond dat in voormelde huurprijs van € 975,-- per maand geen bedrag zit inbegrepen voor gas, water en licht.
Het hof houdt geen rekening met de door de vrouw opgevoerde kosten van € 530,-- per maand ter zake van mantelzorg voor haar moeder. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, heeft de vrouw niet dan wel onvoldoende aangetoond dat er daadwerkelijk sprake is van mantelzorg.
3.8.14.Ter zake van onderhavige periode kan de beschikking waarvan beroep in zoverre worden bekrachtigd.
Periode vanaf 1 september 2017
Blijkens de door de man overgelegde stukken is de man met ingang van 1 september 2017 werkloos en ontvangt hij een WW-uitkering van € 2.926,-- bruto per maand.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat sprake is van een verwijtbaar inkomensverlies, zodat met het verlies aan verdiencapaciteit geen rekening moet worden gehouden en uitgegaan moet worden van het oorspronkelijke salaris dat de man genoot.
De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
Het hof oordeelt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie moet bij de beantwoording van de vraag of bij het vaststellen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige al dan niet rekening wordt gehouden met een inkomensdaling, allereerst beoordeeld worden of het een door gedragingen van de onderhoudsplichtige zelf teweeg gebrachte inkomensdaling betreft.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is gebleken dat de man sinds 1 september 2017 onvrijwillig werkloos is geworden, nu vanwege een aantal wijzigingen in de structuur van het bedrijf waar de man werkzaam was, zijn functie van extern (statutair) directeur voor de vestiging te [vestigingsplaats] is komen te vervallen. Het hof merkt daarbij op dat de man na beëindiging van zijn dienstverband een werkloosheidsuitkering is toegekend, hetgeen niet in de rede ligt bij een vrijwillig ontslag. Derhalve is geen sprake van een door de man zelf teweeggebracht inkomensverlies. Het hof komt dan ook niet toe aan de vragen of het inkomensverlies voor herstel vatbaar is en zo ja, of sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Het hof gaat daarom in de periode vanaf 1 september 2017 uit van een WW-uitkering van € 2.926,-- bruto per maand. De man heeft recht op de algemene heffingskorting, maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
Normbedrag Participatiewet
Het hof houdt rekening met het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende, door de vrouw niet betwiste, maandelijkse woonlasten:
€ 206,-- aan aftrekbare hypotheekrente;
€ 206,-- aan niet aftrekbare hypotheekrente;
€ 548,-- aan premie spaarverzekering;
€ 95,-- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten,
waarbij het hof gelijk de door de man in het geding gebrachte draagkrachtberekening een korting wegens onredelijke woonlast toepast van € 316,-- per maand.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende, door de vrouw niet betwiste, maandelijkse lasten:
€ 117,-- aan basispremie ZVW;
€ 32,-- aan verplicht eigen risico;
minus € 40,-- zijnde het in het normbedrag Participatiewet begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Kosten van de kinderen
Het hof houdt geen rekening met de door de man gestelde kosten van de kinderen, door de man teruggebracht tot een bedrag van in totaal € 1.250,-- per maand. Nog daargelaten dat gelet op de leeftijd van de kinderen (thans 25 en 22 jaar) er voor de man ten aanzien van de kinderen geen wettelijke onderhoudsverplichting meer bestaat en zij geacht moeten worden in hun eigen levensonderhoud te voorzien, heeft hij tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw de kosten van de kinderen niet dan wel onvoldoende onderbouwd.
Anders dan bij de periode hiervóór, houdt het hof niet langer rekening met een bedrag van € 430,95 per maand aan kosten voor [meerderjarige zoon] , nu [meerderjarige zoon] in juli 2017 zijn Mbo-opleiding heeft afgerond.
Vaststelling van de alimentatie
3.8.20.Nu het hof de onderhoudsverplichting met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum heeft verlaagd, dient het hof aan de hand van de ten processe gebleken feiten en omstandigheden te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Daarbij is het hof niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer.
Bij de beoordeling in hoeverre van de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid terugbetaling van het teveel ontvangene kan worden verlangd, dient de rechter ook het belang van de onderhoudsplichtige om het teveel betaalde terug te krijgen in aanmerking te nemen.