ECLI:NL:GHSHE:2018:356

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
200.230.369_01 en _02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en contact tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om een wijziging van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen eenmaal per veertien dagen bij de vader verblijven en had een voorlopige regeling vastgesteld. De vader wilde dat de kinderen ook gedurende de helft van alle schoolvakanties bij hem zouden verblijven, wat de moeder niet betwistte. Het hof oordeelde dat er geen contra-indicaties waren voor contact tussen de vader en de kinderen en dat de regeling zoals door de vader verzocht in het belang van de kinderen was. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de zorgregeling aangepast, zodat de kinderen nu ook gedurende de helft van alle schoolvakanties bij de vader verblijven. Daarnaast verklaarde het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening, nu de hoofdzaak gelijktijdig werd behandeld. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 februari 2018
Zaaknummers: 200.230.369/01 en 200.230.369/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/315932 / FA RK 16-6522
in:
  • de zaak in hoger beroep (zaaknummer 200.230.369/01);
  • het incidenteel verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (zaaknummer 200.230.369/02),
van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. van de Gevel,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. C. Doreleijers, thans zonder advocaat.
Als belanghebbende in deze procedures wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna de GI), gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 Rv is in de procedures gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking betreffende gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 december 2017, heeft de vader in de hoofdzaak (zaaknummer 200.230.369/01) verzocht voormelde beschikking (naar het hof begrijpt:) uitsluitend voor wat betreft de daarbij vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, tussen de vader en de hierna te noemen minderjarige kinderen van partijen de navolgende regeling te bepalen waarbij de kinderen:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag aansluitend aan school tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben bij terugkomst reeds warm gegeten;
  • de helft van alle schoolvakanties bij de vader doorbrengen, waarbij partijen in januari van elk jaar die vakanties gelijkelijk tussen hen beiden verdelen en waarbij de vader in de oneven jaren de eerste keuze heeft en de moeder in de even jaren;
  • in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij de vader doorbrengen;
  • de helft van de wettelijke feestdagen bij de vader doorbrengen, waarbij partijen in januari van elk jaar deze dagen gelijkelijk tussen hen verdelen, waarbij de vader in de oneven jaren de eerste keuze heeft en de moeder in de even jaren, concreet inhoudende dat de moeder in 2018 de eerste keuze heeft en de vader in 2019 etc.;
  • door de moeder naar de vader worden gebracht en de vader de kinderen terugbrengt naar de moeder;
  • een belmoment hebben met de vader in de week dat zij geen contactmoment met hem hebben.
2.1.1.
De vader heeft voorts in voornoemd beroepschrift verzocht om een provisionele voorziening te treffen ex artikel 223 Rv (zaaknummer 200.230.369/02), ingevolge welke de vader (naast de regeling zoals bij de bestreden beschikking bepaald) contact heeft met de hierna te noemen minderjarige kinderen van partijen gedurende de helft van alle schoolvakanties welke zullen vallen in de periode totdat er een definitieve beschikking door het hof wordt afgegeven in de hoofdzaak. De vader heeft verder verzocht de proceskosten in het incident ex artikel 223 Rv te compenseren, in die zin, dat iedere partij zijn of haar eigen proceskosten draagt.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 januari 2018. Bij die gelegenheid is gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van de Gevel.
Tevens is ter zitting verschenen:
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] .
2.2.1.
De moeder en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 2 januari 2018;
  • het faxbericht d.d. 10 januari 2018 van de advocaat van de moeder, waarbij de advocaat van de moeder zich heeft onttrokken;
  • de ter zitting door de GI overgelegde kopie van een brief van de moeder aan de rechtbank ‘s-Hertogenbosch d.d. 10 januari 2018, kennelijk bedoeld als te zijn geadresseerd aan het hof;
  • de op 22 januari 2018 bij de griffie van het hof ingekomen brief van de moeder d.d. 19 januari 2018.
2.4.
De moeder heeft het hof bij voornoemde brief d.d. 10 januari 2018 bericht (naar het hof begrijpt:) dat zij geen verweer gaat voeren in beide zaken.
2.5.
Het hof heeft – gelet op de inhoud van voornoemde brief van de moeder en het feit dat zij niet ter zitting is verschenen – haar bij brief d.d. 15 januari 2018 zekerheidshalve in de gelegenheid gesteld om het hof uiterlijk 26 januari 2018 (nogmaals) schriftelijk te berichten of zij ook in de hoofdzaak (zaaknummer 200.230.369/01) geen verweer zal voeren tegen het verzoek van de vader.
Het hof heeft de moeder bij deze brief voorts bericht dat het hof voornemens is om de hoofdzaak vervolgens schriftelijk zonder nadere mondelinge behandeling tegelijk met de provisionele voorziening (zaaknummer 200.230.369/02) af te doen, ook indien het hof binnen voornoemde termijn geen schriftelijke reactie van de moeder heeft ontvangen.
2.6.
De moeder heeft bij voormelde brief d.d. 19 januari 2018 de rechtbank ’s-Hertogenbosch, kennelijk bedoeld als te zijn geadresseerd aan het hof, bericht (naar het hof begrijpt:) dat zij ook in de hoofdzaak geen verweer gaat voeren.
2.7.
Er heeft derhalve geen mondelinge behandeling in de hoofdzaak meer plaatsgevonden.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
3.2.
Bij beschikking van 28 februari 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, een onderzoek door de raad gelast en de raad verzocht schriftelijk te rapporteren en te adviseren omtrent de vragen zoals in het dictum van die beschikking is weergegeven.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, een voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende een zondag per twee weken van 14.00 uur tot 17.00 uur, in het bijzijn van de moeder, waarbij het contact afwisselend in [woonplaats van de moeder] en [woonplaats van de vader] zal plaatsvinden, te beginnen in [woonplaats van de moeder] . Indien de contactregeling in [woonplaats van de moeder] plaatsvindt, rijdt de vader op en neer, als het contact in [woonplaats van de vader] plaatsvindt zal de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [woonplaats van de vader] brengen en hen mee terugnemen.
3.3.
De raad heeft in zijn rapport van 8 juni 2017 geadviseerd om een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de kinderen vast te stellen waarbij de kinderen:
  • eenmaal per veertien dagen van vrijdag aansluitend aan school tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven;
  • gedurende de helft van alle schoolvakanties bij de vader verblijven, welke schoolvakanties in goed overleg tussen partijen worden opgedeeld;
  • in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij de vader doorbrengen;
  • de helft van de wettelijke feestdagen bij de vader doorbrengen en dat de partijen in januari van elk jaar deze dagen gelijkelijk tussen hen verdelen;
  • door de moeder naar de vader worden gebracht en de vader de kinderen terugbrengt naar de moeder.
3.4.
Bij beschikking van 3 oktober 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 3 oktober 2017 tot 3 oktober 2018.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld tussen de vader en de kinderen, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag aansluitend aan school tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben bij terugkomst reeds warm gegeten;
- in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij de vader doorbrengen;
  • de helft van de wettelijke feestdagen bij de vader doorbrengen en partijen in januari van elk jaar deze dagen gelijkelijk tussen hen verdelen, waarbij de vader in de oneven jaren de eerste keuze heeft en de moeder in de even jaren, concreet inhoudende dat de moeder in 2018 de eerste keuze heeft en de vader in 2019 etc.;
  • door de moeder naar de vader worden gebracht en de vader de kinderen terugbrengt naar de moeder;
  • een belmoment hebben met de vader in de week dat zij geen contactmoment met hem hebben.
3.5.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat het gezag over de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt.
3.6.
De vader kan zich – voor wat betreft de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken – gedeeltelijk niet met deze beslissing verenigen, en is hiervan in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.230.369/01) en heeft om een provisionele voorziening verzocht (zaaknummer 200.230.369/02).
3.7.
De vader voert in het beroepschrift omtrent de provisionele voorziening en in de hoofdzaak, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan. De raad heeft in het rapport van 8 juni 2017 geadviseerd de vader naast de weekendregeling contact te laten hebben met de kinderen gedurende de helft van de schoolvakanties, de helft van de zomervakantie en de helft van de wettelijke feestdagen. Uit de bestreden beschikking volgt dat de moeder geen verweer voert tegen het contact tussen de vader en de kinderen gedurende de vakanties. De rechtbank heeft voornoemd advies van de raad echter niet (correct) opgenomen in de bestreden beschikking. Het is de vader volstrekt onduidelijk waarom de rechtbank in de vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de overige schoolvakanties niet heeft meegenomen in de bestreden beschikking. De vader kan niet anders dan concluderen dat de rechtbank zich kennelijk heeft verschreven. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot herstel van de bestreden beschikking afgewezen en geoordeeld dat van een verzuim geen sprake is. De vader heeft in onderling overleg geprobeerd met de moeder te regelen dat hij tevens contact met de kinderen heeft gedurende de helft van alle schoolvakanties; de moeder wil hieraan echter niet meewerken. De moeder heeft geen inhoudelijke bezwaren geuit tegen het contact tussen de vader en de kinderen gedurende alle schoolvakanties. Nu er naar de mening van de vader niets aan contact is de weg staat, het gebruikelijk is om de schoolvakanties en feestdagen te delen en dit ook door de raad is geadviseerd, verzoekt de vader het hof te bepalen dat hij tevens contact met de kinderen heeft gedurende de helft van alle schoolvakanties, waaronder de carnavalsvakantie in februari 2018. De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat het contact tijdens de schoolvakanties, in verband met de reistijd, het beste kan plaatsvinden voorafgaand of aansluitend op de weekendregeling. De vader heeft voorts ter zitting verklaard dat hij bereid is tot (wekelijks) overleg met de moeder omtrent welk aanvangstijdstip van de weekendregeling op vrijdag het meest passend is.
3.8.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – verklaard geen bezwaar te hebben tegen contact tussen de vader en de kinderen gedurende de helft van alle schoolvakanties. De GI heeft daarbij wel aangegeven dat er aandachtspunten zijn die zich met name richten op het uit de strijd halen van de kinderen. De GI vindt dat er geen spanning tussen partijen mag zijn omtrent het aanvangstijdstip van de weekendregeling op vrijdag. De GI vindt het in het belang van de kinderen dat zij na afloop van de school op vrijdag eerst even naar de moeder kunnen om hun spullen te pakken voor de weekendregeling en om even te acclimatiseren. De GI heeft voorts ter zitting verklaard dat zij in het kader van de ondertoezichtstelling nog geen rol speelt bij de uitvoering van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Ten aanzien van de hoofdzaak 200.230.369/01:
3.9.1.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Het hof is naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat niet is gebleken dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals deze door de vader is verzocht en door de raad is geadviseerd in het rapport van 8 juni 2017, niet in het belang van de kinderen is. Het hof overweegt daartoe dat aan de zijde van de vader geen contra-indicaties aanwezig zijn voor contact tussen de vader en de kinderen gedurende de helft van alle schoolvakanties. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de GI ter zitting van het hof – desgevraagd – heeft verklaard geen bezwaren te hebben tegen het contact tussen de vader en kinderen gedurende de helft van alle schoolvakanties. Voorts blijkt ook uit de brief van de moeder aan het hof d.d. 19 januari 2018 dat de moeder geen (inhoudelijke) bezwaren heeft geuit tegen de door de vader verzochte regeling. Het hof merkt op dat de GI in het kader van de ondertoezicht-stelling een begeleidende rol kan spelen in het onderling overleg tussen partijen omtrent de uitvoering van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Het hof zal derhalve, anders dan de rechtbank, het verzoek van de vader integraal toewijzen.
Ten aanzien van het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening 200.230.369/02:
3.9.3.
Nu het hof in deze beschikking tevens uitspraak doet in de hoofdzaak heeft de vader geen belang meer bij zijn verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening voor de duur van de procedure in hoger beroep. Het hof zal de vader daarom in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
3.10.
Het hof zal de proceskosten zowel in de hoofdzaak als in de provisionele voorziening compenseren, nu partijen een affectieve relatie hebben gehad.
Conclusie
3.11.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof omwille van de leesbaarheid van zijn beslissing, de bestreden beschikking in haar geheel, voor wat betreft de daarbij vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak bekend onder zaaknummer 200.230.369/01:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2017, doch uitsluitend voor wat betreft de daarbij vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , een regeling vast, waarbij de kinderen:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag aansluitend aan school tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben bij terugkomst reeds warm gegeten;
  • de helft van alle schoolvakanties bij de vader doorbrengen, waarbij partijen in januari van elk jaar die vakanties gelijkelijk tussen hen beiden verdelen en waarbij de vader in de oneven jaren de eerste keuze heeft en de moeder in de even jaren;
  • in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij de vader doorbrengen;
  • de helft van de wettelijke feestdagen bij de vader doorbrengen, waarbij partijen in januari van elk jaar deze dagen gelijkelijk tussen hen verdelen, waarbij de vader in de oneven jaren de eerste keuze heeft en de moeder in de even jaren, concreet inhoudende dat de moeder in 2018 de eerste keuze heeft en de vader in 2019 etc.;
  • door de moeder naar de vader worden gebracht en de vader de kinderen terugbrengt naar de moeder;
  • een belmoment hebben met de vader in de week dat zij geen contactmoment met hem hebben.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de zaak bekend onder zaaknummer 200.230.369/02:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv;
compenseert de proceskosten in de provisionele voorziening aldus dat iedere partij de eigen kosten van het incident draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en E.A.M. Scheij en is op 1 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E. Hulzink-Mimpen, griffier.