III. Beoordeling door het hof
Beoordelingskader
Om te kunnen komen tot gegrondverklaring van een klacht moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende bewijs aanwezig is, of dat door middel van nader onderzoek voldoende bewijs kan worden vergaard, op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen. Vervolgens dient de vraag zich aan of vervolging ook opportuun is. Bij de beantwoording van die vraag moeten behalve de belangen van klager ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en de belangen van beklaagde, worden meegewogen. Dat betekent dat niet in alle gevallen waarin voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of mogelijk kan worden vergaard, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.
Oordeel haalbaarheid vervolging
Art. 7, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 (WVW) luidt als volgt:
1. Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:
a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;
b. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.
2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig.
Vooropgesteld moet worden dat voor de beoordeling van overtreding van artikel 7 WVW niet van belang is wie precies het desbetreffende ongeval heeft veroorzaakt. In het kader van de onderhavige klachtprocedure kan daarom in het midden blijven of klager tegen beklaagde is aangereden omdat klager geen voorrang verleende of klager aan beklaagde een duw heeft gegeven waardoor beiden zijn gevallen.
Relevant in de onderhavige klachtprocedure is dat beklaagde, als betrokkene bij een verkeersongeval waarbij, naar hij wist of moest vermoeden, letsel of schade was veroorzaakt, de plaats van dat ongeval heeft verlaten zonder dat hij adequaat de gelegenheid had geboden tot vaststelling van zijn eigen identiteit. Het hof acht het daarom aannemelijk dat de strafrechter zal kunnen komen tot een veroordeling van beklaagde voor overtreding van artikel 7 WVW.
Daaraan doet strikt genomen niet af dat klager enige tijd na het plaatsvinden van het ongeval kennis heeft kunnen nemen van (enige) gegevens van beklaagde, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de termijn van de exceptie uit artikel 184 WVW intussen verre was overschreden.Ook doet in dit verband niet ter zake dat een (bestuurs)lid van de tourclub beklaagde zou hebben aangeraden de plaats van het ongeval te verlaten in verband met onder meer eigen verwondingen, aangezien een dergelijk advies de duidelijke verplichting uit artikel 7 WVW niet ongedaan maakt.
Oordeel opportuniteit vervolging
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of vervolging van beklaagde ook wenselijk oftewel opportuun is. Enerzijds is hierbij van belang dat klager aanzienlijke schade heeft geleden als gevolg van het ongeval en in elk geval ten tijde van de behandeling van het beklag in raadkamer op 24 april 2018 nog steeds last had van de gevolgen van dat ongeval. Anderzijds neemt het hof in aanmerking dat de afwikkeling van de bij het ongeval veroorzaakte schade inmiddels is aangevangen, althans dat de verzekeraars van klager en beklaagde inmiddels beschikken over de daarvoor benodigde gegevens. Aldus is voldaan aan de ratio van artikel 7 WVW. Die bepaling beoogt immers dat degene die ten gevolge van een ongeval is gedupeerd in de gelegenheid wordt gesteld desgewenst de verzekering(en) van de andere bij het ongeval betrokkene te kunnen aanspreken.Dat het contact hierover enige tijd via de voorzitter van de tourclub heeft plaatsgevonden, en niet direct rechtstreeks tussen klager en beklaagde, doet aan de vervulling van dit belang niet af. Bovendien acht het hof het uitgesloten, mocht strafvervolging van beklaagde voor overtreding van artikel 7 WVW plaatsvinden, dat in de daaropvolgende strafprocedure een verzoek tot schadevergoeding van klager zal worden toegewezen. Immers bestaat geen causaal verband tussen de door klager geleden schade en het verlaten van de plaats ongeval door beklaagde. Gelet op al deze belangen, is het hof van oordeel dat vervolging van beklaagde niet opportuun is.
Het hof zal het beklag daarom afwijzen.
Het hof verklaart het beklag ongegrond en wijst op die grond het beklag af.
Aldus gegeven door:
mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter,
mr. M.E.F.H. van Erve en G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Pesselse, griffier,
mr. Mols is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beschikking staat geen gewoon rechtsmiddel open.