ECLI:NL:GHSHE:2018:3526

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
K17/200475
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over niet-vervolging na verlaten plaats ongeval tussen wielrenners

In deze zaak gaat het om een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager tegen de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen voor het verlaten van de plaats van een ongeval. Het ongeval vond plaats op 2 april 2017, waarbij klager, een wielrenner, in botsing kwam met beklaagde, ook een wielrenner. Klager deed op 26 april 2017 aangifte van het verlaten van de plaats van het ongeval door beklaagde. De politie besloot echter de aangifte niet te onderzoeken, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een strafbare gedraging. Klager maakte bezwaar tegen deze beslissing en diende op 23 oktober 2017 een klaagschrift in bij het hof, waarin hij verzocht om vervolging van beklaagde.

Het hof behandelde de zaak op 24 april 2018 en oordeelde dat er voldoende bewijs aanwezig was om aan te nemen dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zou kunnen komen voor overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit artikel verbiedt het verlaten van de plaats van een ongeval indien er letsel of schade is veroorzaakt. Het hof concludeerde echter dat vervolging niet opportuun was, omdat de schade inmiddels door de verzekeraars werd afgehandeld en klager in staat was gesteld om beklaagde aansprakelijk te stellen voor de schade. Het hof wees het beklag van klager af, omdat de belangen van klager en beklaagde in overweging werden genomen, en het hof oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de schade van klager en het verlaten van de plaats van het ongeval door beklaagde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K17/200475
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 augustus 2018 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: klager,
bijgestaan door [medewerker Slachtofferhulp Nederland]
over de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Brabant tot het niet vervolgen van:
[beklaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: beklaagde,
bijgestaan door [advocaat] ,
wegens het verlaten van een plaats ongeval (art. 7 Wegenverkeerswet 1994).
De feitelijke gang van zaken.
Op 26 april 2017 heeft klager aangifte gedaan van verlaten plaats ongeval, jegens hem gepleegd door beklaagde.
Bij brief van 3 mei 2017 is klager op de hoogte gesteld van de beslissing van de politie de aangifte niet te onderzoeken omdat te weinig aanwijzingen bestaan dat daadwerkelijk sprake is van een strafbare gedraging.
Bij ongedateerde brief gericht aan het parket Oost-Brabant heeft klager bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.
Bij brief van 29 september 2017 is namens de officier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat beklaagde op adequate wijze klager in staat heeft gesteld hem aansprakelijk te kunnen stellen voor de schade.
Hierop heeft klager bij brief van 23 oktober 2017 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 7 november 2017, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 9 februari 2018 het hof geadviseerd het beklag af te wijzen.
Op 24 april 2018 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager. De advocaat-generaal heeft bij wijze van voorlopig standpunt gepersisteerd bij de conclusie van het schriftelijk verslag.
Bij tussenbeschikking van 22 mei 2018 heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden en bepaald dat beklaagde zal worden opgeroepen teneinde hem in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken over het beklag.
Hierop is namens beklaagde bij brief van 2 juli 2018 een brief ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 10 juli 2018, aan welke brief diverse bijlagen waren gehecht.
Op 24 juli 2018 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van beklaagde. De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij de conclusie van het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
I. De klacht
In het klaagschrift wordt het hof verzocht de vervolging te bevelen van beklaagde ter zake van verlaten van een plaats ongeval (art. 7 Wegenverkeerswet 1994). Klager betwist dat beklaagde hem op adequate wijze in staat heeft gesteld om beklaagde aansprakelijk te kunnen stellen voor de schade. Beklaagde heeft daarvoor zeer veel eigen inspanningen moeten leveren.
II. Feiten en omstandigheden die als uitgangspunt dienen voor de beoordeling door het hof, voor zover die blijken uit het dossier en uit het onderzoek in raadkamer
Aangifte
Op 26 april 2017 deed klager aangifte van het verlaten van een plaats ongeval door beklaagde op 2 april 2017. Hij verklaarde dat hij op die datum op een wielrenfiets met ongeveer 40 km/h over een voorrangsweg (fietspad) fietste. Op de kruising tussen de Schijndelseweg te Sint Oedenrode en de Leijerweg ontstond een botsing tussen klager en een groep wielrenners die de (voorrangs)weg opdraaiden: klager reed in op één van de wielrenners uit de groep. Klager weet nog dat hij hard op de grond viel op de linkerzijde van mijn lichaam, met zijn hoofd het wegdek raakte en het bewustzijn verloor. Op het moment dat hij bijkwam zag hij dat twee vrouwelijke wielrenners van de groep bij hem stonden, onder meer ene [naam 1] .
In het Catharina Ziekenhuis kreeg klager te horen dat het sleutelbeen van zijn linkerschouder op drie plaatsen was gebroken, dat drie ribben waren gebroken en dat hij verschillende kneuzingen en schaafwonden had. Op diezelfde dag stuurde klager een bericht naar [naam 1] . Klager ontving de gegevens van de wielrennersclub en ontving tevens de naam en het telefoonnummer van de voorzitter van deze vereniging, de heer [naam 2] . Later heeft klager contact opgenomen met [naam 2] . Uiteindelijk kreeg klager van de heer [naam 2] de naam van de persoon tegen wie hij was aangereden, te weten beklaagde.
Op 13 april 2017 belde klager met beklaagde. Klager vroeg hem naar zijn gegevens. Beklaagde vertelde dat hij eerst de gegevens van klager wilde ontvangen en zei dat hij zijn gegevens daarna naar klager zou mailen. Klager heeft zijn gegevens doorgegeven, doch nooit gegevens van beklaagde ontvangen.
Ongedateerde brief klager aan parket Oost-Brabant
In een ongedateerde brief heeft klager zijn aangifte aangevuld. Klager deelde mede dat hij op 19 april 2017 nog geen gegevens had ontvangen en daarom zowel de heer [naam 2] als beklaagde opnieuw heeft benaderd. Dit contact leidde er uiteindelijk toe dat klager op 2 mei 2017 de gegevens van de verzekeringsagent van beklaagde heeft ontvangen.
Mutatierapport – verklaring beklaagde
Uit een mutatierapport d.d. 25 september 2017 blijkt dat beklaagde op 2 mei 2017 contact heeft opgenomen met [verbalisant] . Beklaagde vertelde dat klager probeerde om de schade van aanrijding op hem te verhalen, terwijl klager de schade zelf veroorzaakt heeft. Beklaagde zou van achteren een duw gehad hebben van klager – welke verklaring door getuigen kan worden ondersteund – waardoor beiden ten val zijn gekomen. Beklaagde is nog even ter plaatse gebleven met mensen van het bestuur van de fietsclub, maar in verband met de veiligheid op het fietspad zijn allen behalve twee verenigingsleden teruggegaan naar het clubhuis. De gegevens van beklaagde zijn op dat moment niet bij klager terecht gekomen, maar via de fietsvereniging heeft klager de gegevens wel degelijk ontvangen en heeft klager ook contact opgenomen met beklaagde. Beklaagde heeft toen in eerste instantie niet meteen zijn gegevens afgegeven omdat klager erg grof in de mond was tegen beklaagde. Beklaagde heeft wel alles netjes bij de verzekering aangeven zodat de verzekeringen samen de schade kunnen afhandelen.
Schriftelijke verklaringen [getuigen]
Bij de namens beklaagde aan het hof gestuurde brief d.d. 2 juli 2018 zijn diverse schriftelijke getuigenverklaringen gevoegd. De kern van deze verklaringen is dat op zondag 2 april 2017 de [tourclub] een ronde fietste, dat aan het einde van de Leijerweg een deel van de groep fietsers de Schijndelseweg is overgestoken en een deel rechtsaf is geslagen, het fietspad langs de Schijndelseweg op, en dat daar een ongeval heeft plaatsgevonden. Een deel van de groep verleende voorrang aan klager, een deel was reeds de Schijndelseweg op gefietst. De getuigen hebben verklaard dat klager zonder snelheid te minderen langs of door de groep fietsers van de tourclub heen is gereden en daarbij een duw heeft gegeven aan beklaagde. Beklaagde en klager zijn daarbij gevallen. Enkele leden van de tourclub zijn achtergebleven om aan klager eerste hulp te bieden.
III. Beoordeling door het hof
Beoordelingskader
Om te kunnen komen tot gegrondverklaring van een klacht moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende bewijs aanwezig is, of dat door middel van nader onderzoek voldoende bewijs kan worden vergaard, op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen. Vervolgens dient de vraag zich aan of vervolging ook opportuun is. Bij de beantwoording van die vraag moeten behalve de belangen van klager ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en de belangen van beklaagde, worden meegewogen. Dat betekent dat niet in alle gevallen waarin voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of mogelijk kan worden vergaard, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.
Oordeel haalbaarheid vervolging
Art. 7, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 (WVW) luidt als volgt:
1. Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:
a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;
b. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.
2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig.
Vooropgesteld moet worden dat voor de beoordeling van overtreding van artikel 7 WVW niet van belang is wie precies het desbetreffende ongeval heeft veroorzaakt. In het kader van de onderhavige klachtprocedure kan daarom in het midden blijven of klager tegen beklaagde is aangereden omdat klager geen voorrang verleende of klager aan beklaagde een duw heeft gegeven waardoor beiden zijn gevallen.
Relevant in de onderhavige klachtprocedure is dat beklaagde, als betrokkene bij een verkeersongeval waarbij, naar hij wist of moest vermoeden, letsel of schade was veroorzaakt, de plaats van dat ongeval heeft verlaten zonder dat hij adequaat de gelegenheid had geboden tot vaststelling van zijn eigen identiteit. Het hof acht het daarom aannemelijk dat de strafrechter zal kunnen komen tot een veroordeling van beklaagde voor overtreding van artikel 7 WVW.
Daaraan doet strikt genomen niet af dat klager enige tijd na het plaatsvinden van het ongeval kennis heeft kunnen nemen van (enige) gegevens van beklaagde, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de termijn van de exceptie uit artikel 184 WVW intussen verre was overschreden. [1] Ook doet in dit verband niet ter zake dat een (bestuurs)lid van de tourclub beklaagde zou hebben aangeraden de plaats van het ongeval te verlaten in verband met onder meer eigen verwondingen, aangezien een dergelijk advies de duidelijke verplichting uit artikel 7 WVW niet ongedaan maakt.
Oordeel opportuniteit vervolging
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of vervolging van beklaagde ook wenselijk oftewel opportuun is. Enerzijds is hierbij van belang dat klager aanzienlijke schade heeft geleden als gevolg van het ongeval en in elk geval ten tijde van de behandeling van het beklag in raadkamer op 24 april 2018 nog steeds last had van de gevolgen van dat ongeval. Anderzijds neemt het hof in aanmerking dat de afwikkeling van de bij het ongeval veroorzaakte schade inmiddels is aangevangen, althans dat de verzekeraars van klager en beklaagde inmiddels beschikken over de daarvoor benodigde gegevens. Aldus is voldaan aan de ratio van artikel 7 WVW. Die bepaling beoogt immers dat degene die ten gevolge van een ongeval is gedupeerd in de gelegenheid wordt gesteld desgewenst de verzekering(en) van de andere bij het ongeval betrokkene te kunnen aanspreken. [2] Dat het contact hierover enige tijd via de voorzitter van de tourclub heeft plaatsgevonden, en niet direct rechtstreeks tussen klager en beklaagde, doet aan de vervulling van dit belang niet af. Bovendien acht het hof het uitgesloten, mocht strafvervolging van beklaagde voor overtreding van artikel 7 WVW plaatsvinden, dat in de daaropvolgende strafprocedure een verzoek tot schadevergoeding van klager zal worden toegewezen. Immers bestaat geen causaal verband tussen de door klager geleden schade en het verlaten van de plaats ongeval door beklaagde. Gelet op al deze belangen, is het hof van oordeel dat vervolging van beklaagde niet opportuun is.
Het hof zal het beklag daarom afwijzen.
De beslissing.
Het hof verklaart het beklag ongegrond en wijst op die grond het beklag af.
Aldus gegeven door:
mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter,
mr. M.E.F.H. van Erve en G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Pesselse, griffier,
op 21 augustus 2018.
mr. Mols is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beschikking staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Art. 184 WVW luidt: Bij overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, is strafvervolging tegen de in dat artikel bedoelde overtreder uitgesloten, indien deze binnen twaalf uren na het verkeersongeval en voordat hij als verdachte is aangehouden of verhoord, vrijwillig van het ongeval kennis geeft aan een van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen en daarbij zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens de identiteit van dat motorrijtuig bekend maakt.
2.