Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.de vennootschap onder firma V.O.F. [V.O.F.] h.o.d.n. [handelsnaam] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[geïntimeerde sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde sub 3] ,wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3016825/CV EXPL 14-5072)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties 1 tot en met 21;
- de memorie van antwoord met producties 11 tot en met 15;
- de akte van [appellant] van 11 oktober 2016 met producties 22 tot en met 28;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 8 november 2016 met producties 16 tot en met 20.
3.De beoordeling
[appellant] was sous-chef in de voorbereidingskeuken welke was gesitueerd bij [restaurant 2] maar welke voor alle restaurants werkte.
Niet te ontkennen valt dat het ontslag financiële gevolgen voor [appellant] heeft, doch een achteruitgang in salaris is inherent aan het verliezen van een baan. Gedaagde partij verkeert eveneens in financieel zware tijden en de kantonrechter ziet niet in waarom de gevolgen van de opzegging voor [appellant] dan zwaarder dienen te wegen dan het belang van gedaagde partij bij de opzegging.”
Het eerste deel daarvan strookt met het eerste deel van de in eerste aanleg ingestelde vordering (een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is).
Het tweede deel, in eerste aanleg luidende dat [geïntimeerde] zou worden veroordeeld om aan [appellant] te voldoen een bedrag aan schadevergoeding ex art. 7:681 BW groot € 82.064,20 bruto en € 20.318,60 netto aan inkomens- en pensioenschade, is evenwel in hoger beroep opnieuw geformuleerd en vervangen door een primaire, subsidiaire en meer subsidiaire eis.
Deze luiden - zakelijk weergegeven - als volgt:
- primair herstel van de dienstbetrekking met schadeloosstelling voor de onderbreking van de arbeidsovereenkomst, resulterende in een bedrag groot (€ 94.271,-- wegens diverse emolumenten verminderd met € 64.770,20 wegens ziektegelduitkeringen), € 29.500,80 bruto;
- subsidiair een afkoopsom ex art. 7:682 lid 3 BW, op basis van de oude kantonrechtersformule, te weten een vergoeding groot € 74.022,-- bruto plus € 29.500,80 tot heden als hiervoor omschreven;
- meer subsidiair een schadevergoeding vanwege de gevolgen van het kennelijk onredelijke ontslag, door [appellant] becijferd op € 29.500,80 wegens inkomstenderving van november 2013 tot mei 2016, € 43.583,03 wegens inkomstenderving van mei 2016 tot zijn pensioengerechtigde leeftijd, € 17.500,-- wegens pensioenschade, en € 10.000,-- wegens immateriële schadevergoeding.
Dit rapport borduurt voort op een eerder rapport van 21 mei 2013, waarvan hoofdstukken 2, 3 en 4 integraal zijn overgenomen. Dat betekent dat die hoofdstukken de situatie tot 21 mei 2013 beschrijven.
Dit alles heeft geleid tot een positief effect op de loonkosten. Voor 2013 wordt een klein nettoresultaat van € 7.000,-- verwacht en voor 2014 een nettoresultaat van € 177.000,--.
Voor 2011 wordt beschreven, onder meer, dat de personeelskosten met 38 % van de omzet veel te hoog waren. In 2012 was dat zelfs bijna 40 %.
Op pag. 8 wordt beschreven dat in 2013 de omslag naar een winstgevende onderneming is gemaakt door een andere, afgeslankte bedrijfsopzet met aanmerkelijk minder kosten als gevolg.
Op pag. 9 wordt beschreven dat de verkoop van [restaurant 1] extra liquiditeiten opleverde. Op pag. 10 wordt beschreven dat de grootste kostenpost in de onderneming wordt gevormd door de vaste personeelskosten waarvan een belangrijk deel voor rekening van de keuken kwam. De productiekeuken is sinds enkele maanden gesloten; er wordt sous-vide gekookt, en met de leveranciers is overleg geweest om een aantal voorbereidende handelingen uit handen te nemen (wassen en snijden van sla, inkopen van kant en klare sauzen; inkopen sommige gerechten als halffabricaten).
Wat het personeel betreft wordt beschreven dat voor de reorganisatie twaalf vaste medewerkers in dienst waren waarvan acht voltijds en vier in deeltijd. Sedert de reorganisatie zijn dat zeven vaste medewerkers, waarvan drie voltijds en vier in deeltijd. De totale besparing op de loonkosten bedraagt € 135.000,--
[geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord sub 61 gemeld dat verkoop van [restaurant 1] onderdeel was van de reorganisatie en hem in de gelegenheid heeft gesteld belastingschulden te voldoen.
wijst er daarentegen op dat het voorzichtige herstel in en vanaf 2013 juist te danken is aan de besparingen.
Volgens [geïntimeerde] zijn er nog meer, namelijk veertien, personeelsleden vertrokken. [geïntimeerde] nuanceert de omschrijving van de functies van de vier met name door [appellant] genoemde nieuwe personeelsleden. Volgens [appellant] was [derde] leerling kok, volgens [geïntimeerde] leerling bediening.
Het hof constateert dat op de personeelslijst [derde] als staat “leerling” wordt aangeduid. Daaruit blijkt dus niets. De overige drie medewerkers zijn alle “medewerker keuken”. Dat kan van alles zijn.
Het hof is dan ook van oordeel dat de kantonrechter op basis van die gegevens terecht kon overwegen als hij deed in r.o. 4.2.
Grief 1 faalt. Van een voorgewende reden, in die zin dat er geen economische noodzaak tot de voorgenomen en uitgevoerde - drastische - reorganisatie zou hebben bestaan is geen sprake.
[appellant] wijst in zijn mvg sub 27 erop dat het hanteren van deze techniek niets anders inhoudt dan het inzetten van een andere techniek zonder dat zit met zich brengt dat er in de voorbereidingskeuken niet meer gekookt behoeft te worden.
[geïntimeerde] wijst er daartegenover op dat [appellant] daarmee slechts een van de belangrijke wijzigingen in de werkwijze in de keuken aan de orde heeft gesteld. [appellant] , aldus [geïntimeerde] , laat praktisch onbesproken dat de gewijzigde werkwijze tevens inhield dat een substantieel deel van de voorbereidingswerkzaamheden door of bij de leverancier zouden worden uitgevoerd.
De reorganisatie van de voorbereidingskeuken heeft ook tot het beoogde effect geleid. In samenhang met andere maatregelen heeft dit bijgedragen tot het tot stand brengen van een gezondere bedrijfsvoering.
Duidelijk is dat de besparingen vooral werden gezocht - en zijn verwezenlijkt - in de vorm van reductie van de personeelskosten. Op zichzelf is dat niet ontoelaatbaar. Het is ook niet ontoelaatbaar dat daarbij feitelijk een gehele, relatief dure, functie-laag uit de personeelsopbouw wordt gesneden.
Partijen hebben gedebatteerd over de vraag of sous-chef in de voorbereidingskeuken en sous-chef in de uitgiftekeuken uitwisselbare functies zijn en over de vraag of [appellant] in de praktijk in plaats van zijn functie als sous-chef in de voorbereidingskeuken ook de functie van sous-chef in de uitgiftekeuken zou hebben kunnen vervullen.
De vraag of deze functies al dan niet uitwisselbaar zouden zijn is enkel relevant indien één van de functies zou vervallen doch de andere gehandhaafd zou blijven. Deze situatie deed zich echter niet voor, behoudens gedurende een korte periode eind 2013-begin 2014, waarover hierna meer.
Het nieuwe werk van [kok 1] ging echter onvoorzien niet door. Vervolgens heeft [kok 1] nog enige maanden in een andere - lagere - functie bij [geïntimeerde] gewerkt. Daarna is hij bij het inmiddels door [geïntimeerde] verkochte restaurant [restaurant 1] gaan werken.
[appellant] heeft op 4 oktober 2013 een klacht ingediend bij het UWV. Deze klacht is gegrond verklaard bij de brief van het UWV van 7 oktober 2013 (prod. 7 bij inl. dgv.). De klacht hield in dat het UWV nagelaten zou hebben de toekomstige uitdiensttreding van [kok 1] te verifiëren. In de beslissing van 7 oktober 2013 komt het UWV tot de conclusie dat op grond van het gemotiveerde verweer van [appellant] een tweede ronde van hoor- en wederhoor had dienen plaats te vinden; overigens zou dat ook [geïntimeerde] de mogelijkheid hebben geboden een nadere onderbouwing te geven van zijn stellingen.
Als bijlage 3 bij de ontslagaanvrage is een personeelslijst genoemd. De enige vier werknemers (althans voor zover het betreft werken in de keuken) van het niveau “zelfstandig werkend kok” en hoger waren chef-kok [kok 3] , sous-chefs [appellant] en [kok 1] , en zelfstandig werkend kok [kok 2] . In de ontslagaanvrage zelf wordt gesteld dat na de reorganisatie de keuken feitelijk zal worden bemand door de chef-kok met een keukenhulp (die, zo begrijpt het hof, onder het niveau van een “zelfstandig werkend kok” staat).
In het hiervoor overwogene ligt besloten dat ook de situatie van de bedrijven van [geïntimeerde] zo precair was, dat deze geen andere keus had dan het drastisch snijden in het personeelsbestand.
- Hoge Raad 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6596,
- Hoge Raad 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4472,
Bij deze stand van zaken leidt een afweging van de onmiskenbaar ernstige gevolgen voor [appellant] tegenover de eveneens onmiskenbaar ernstige gevolgen als er geen drastische reorganisatie had plaatsgevonden voor het bedrijf van [geïntimeerde] ertoe dat niet gezegd kan worden dat vanwege de ernstige gevolgen voor [appellant] het ontslag zonder toekenning van een vergoeding achterwege had dienen te blijven en dus kennelijk onredelijk is.