In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de huur van een woning. De appellante, een vennootschap, heeft de geïntimeerde, een huurder, aangeklaagd wegens structureel te laat betalen van de huur. De huurovereenkomst bestaat sinds 1 november 1979 en de huurprijs bedraagt € 691,21 per maand. De geïntimeerde heeft in het verleden meerdere keren de huur niet tijdig betaald, wat heeft geleid tot huurachterstanden en eerdere procedures bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft in een vonnis van 4 mei 2016 geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd was, ondanks de huurachterstanden, en heeft de vordering van de appellante toegewezen tot betaling van proceskosten.
In hoger beroep heeft de appellante haar eis gewijzigd en vorderde zij onder andere ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Het hof heeft de grieven van de appellante beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel er sprake is van een tekortkoming in de huurbetalingen, de geïntimeerde zich kan beroepen op bijzondere omstandigheden die de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigen. Het hof heeft daarbij het woonbelang van de huurder in overweging genomen, evenals de verbeterde betalingshistorie van de geïntimeerde.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, de vorderingen van de appellante afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 30 januari 2018 door de rechters B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en R.J.M. Cremers.