Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[holding] Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[holding] Holding N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 5 december 2017, waarbij pleidooi is bepaald;
- een akte overleggen producties van [holding] , ingekomen ter griffie op 3 mei 2018;
- het pleidooi gehouden op 16 mei 2018, waarbij de advocaten van partijen hebben gepleit onder overlegging van een pleitnota.
6.De verdere beoordeling
in principaal en incidenteel hoger beroep
overwegende dat:
Nacalculatie / eindafrekening [holding] contracten per 01-01-2014”.
- primair: voor recht verklaart dat [holding] Holding B.V. heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst en de overeenkomst vernietigt wegens dwaling, terugwerkende kracht aan de vernietiging ontzegt, de gevolgen van deze dwaling corrigeert in die zin dat in de overeenstemming de nacalculatie volledig is inbegrepen tegen finale kwijting over en weer;
- in conventie: [holding] Holding B.V. veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 109.371,11 vermeerderd met de wettelijke handelsrente, met veroordeling van [holding] Holding B.V. in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard; en
- in voorwaardelijke reconventie: verstaan dat deze vordering geen behandeling behoeft.
[geïntimeerde] heeft in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd, die zich richt tegen de door de kantonrechter in het bestreden vonnis van 25 februari 2016 genoemde procespartij [holding] Holding B.V., terwijl dat [holding] moet zijn. [geïntimeerde] heeft het hof verzocht om voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de partijnaam [holding] Holding B.V. verbeterd te lezen, althans te rectificeren in [holding] , met veroordeling van [holding] Holding B.V. en [holding] in de proceskosten in hoger beroep.
Holding B.V. heeft in haar memorie van grieven verzocht om herstel van haar aanduiding in de procedure, omdat beide partijen het er volgens haar over eens zijn dat [holding] de juiste procespartij is. [geïntimeerde] heeft immers in eerste aanleg ook al verzocht om wijziging van haar aanduiding in [holding] , aldus [holding] Holding B.V.
vanafdie datum. Zo is een e-mail van [geïntimeerde] aan [holding] van 17 maart 2014 geschreven: “
De totale afkoop van de resterende termijnen (…) per 1-1-2014” en heeft [holding] in een e-mail van 18 maart 2014 hierop aan [geïntimeerde] geantwoord: “
Met het “contant” maken van de contractswaarde, uitgaande van de situatie dat [holding] de resterende contractswaarde in 1x afkoopt (…) kom ik op een eindbod van EUR 805K tegen finale kwijting. (…)”. [geïntimeerde] is vervolgens akkoord gegaan met het eindbod van [holding] , waarbij zij zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat een nacalculatie zou volgen voor het daadwerkelijke verbruik van de MFP’s in 2013. Daarbij komt dat [geïntimeerde] heeft gesteld dat indien gedurende de looptijd van de contracten sprake was van meerafdrukken, dus van extra afdrukken bovenop het contractuele volume, deze afdrukken in een nacalculatie afzonderlijk in rekening werden gebracht. Volgens [holding] heeft deze nacalculatie niet altijd plaatsgevonden, maar dat neemt niet weg dat zij wel op de hoogte was van een mogelijke nacalculatie van [geïntimeerde] .
De verwijzing van [geïntimeerde] naar het gesprek tussen partijen op 24 februari 2014 in [plaats 1] maakt het voorgaande niet anders. Al zou tijdens dit gesprek niet zijn gesproken over de nacalculatie over 2013, hetgeen [geïntimeerde] betwist, dan nog geldt dat partijen in dat gesprek hebben onderhandeld over een afkoopsom per 1 januari 2014, die geen betrekking heeft op een nacalculatie van meerafdrukken voor die tijd. De stelling van [holding] dat partijen op 20 maart 2014 overeenstemming hebben bereikt over één afkoopsom waarin alles is inbegrepen, wordt dan ook verworpen als zijnde onvoldoende onderbouwd.
In de e-mail van [geïntimeerde] van 20 maart 2014 aan [holding] heeft [geïntimeerde] weliswaar geschreven akkoord te gaan met eindbod van € 805.000,- exclusief btw tegen finale kwijting, maar daaraan heeft zij toegevoegd dat er nog wel een nacalculatie zal worden opgesteld voor het werkelijke verbruik door [holding] nadat alle machines zijn opgehaald en de tellerstanden zijn uitgelezen. Dat in die e-mail wordt gesproken over finale kwijting is onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van finale kwijting in die zin dat ook de nacalculatie over 2013 onder de afkoopsom zou vallen. [holding] heeft verder naar eigen zeggen pas na ontvangst van de e-mail van [holding] van 20 maart 2014 kennis gekregen van de door [geïntimeerde] bedoelde nacalculatie.
Ook de door [holding] gestelde gang van zaken tijdens het gesprek met [holding] op 24 februari 2014 in [plaats 1] baat [holding] niet. Los van het feit dat [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist dat in dat gesprek de nacalculatie niet aan de orde is gekomen, zodat de juistheid daarvan niet vaststaat, is het door [geïntimeerde] gedane voorstel voor een afkoopsom voor de resterende termijnen vanaf 1 januari 2014 in de gegeven omstandigheden niet een zodanig voldoende concrete toezegging dat [holding] erop had mogen vertrouwen dat daaronder ook de nacalculatie over 2013 zou vallen.
Nacalculatie [holding] 2013” (hierna: de specificatie, dagvaarding in eerste aanleg productie 15). In deze specificatie is een overzicht gegeven van alle contractnummers, relatiecodes en namen van dochtervennootschappen van [holding] , de serie-, typenummers en tellers van de MFP’s, de data van de beginstand, de eindstand per 1 januari 2014, het aantal toegestane en gemaakte kopieën en de meerkopieprijs. Van elke machine is een statuspagina uitgedraaid met eindstanden van de MFP’s, waaronder begrepen het aantal scans. Een scan is niet goedkoper dan een afdruk. Bij het maken van een scan worden net zo goed (bewegende) onderdelen in een machine gebruikt die aan slijtage onderhevig zijn en eerder verslijten indien er vaker wordt gescand dan geprint. Qua kosten en onderhoud zit daar geen verschil in. De statuspagina’s zijn telkens door de aanwezige deskundige van [holding] voor akkoord ondertekend, aldus [geïntimeerde] .
Bovendien mogen alleen zwart-wit en kleurafdrukken in rekening worden gebracht, en is niet overeengekomen dat ook scans mogen worden berekend, aldus [holding] .
€ 109.371,11 exclusief btw bedraagt. [geïntimeerde] heeft in dit verband tijdens het pleidooi in hoger beroep aangeboden om alle overeenkomsten die nog aanwezig zijn in het geding te brengen.