In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen twee vennootschappen die betrokken zijn bij parkeerdiensten bij luchthavens. De appellante, [de vennootschap 1], heeft tot 1 januari 2017 samengewerkt met [de vennootschap 3], die de handelsnaam Central Parking voerde. De geïntimeerde, [de vennootschap 2], heeft sinds 1 januari 2017 de exploitatie van Central Parking overgenomen. De samenwerking tussen [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] is problematisch geworden, vooral rondom de totstandkoming van een API-koppeling voor boekingen. [de vennootschap 2] heeft [de vennootschap 1] aangeklaagd omdat zij meende dat [de vennootschap 1] de samenwerking heeft gefrustreerd en onrechtmatig heeft gehandeld door de samenwerking te beëindigen en klanten van [de vennootschap 2] af te pakken. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg een aantal vorderingen van [de vennootschap 2] toegewezen, waaronder de verplichting voor [de vennootschap 1] om de samenwerking voort te zetten en negatieve berichtgeving te staken. In hoger beroep heeft het hof de vorderingen van [de vennootschap 2] afgewezen, o.a. omdat het hof van oordeel was dat er onvoldoende grond was voor de vorderingen en dat de samenwerking niet op de gewenste wijze was geformaliseerd. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en [de vennootschap 2] veroordeeld in de proceskosten.