In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de vaststelling van goodwill in een overeenkomst. De zaak volgde op eerdere tussenarresten van het hof, waarin een deskundige was benoemd en bewijsopdrachten waren gegeven. [appellant] had zijn vordering met betrekking tot de economische waarde van het wagenpark en de containers ingetrokken, waardoor het onderzoek van de deskundige niet meer nodig was. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, waaronder [getuige 1] en [getuige 2].
Het hof beoordeelde de verklaringen van de getuigen en concludeerde dat [appellant] niet was geslaagd in het bewijs dat hij aanspraak kon maken op een vergoeding voor goodwill. De getuigenverklaringen gaven geen voldoende basis voor de stelling dat er een onvoorwaardelijke aanspraak op goodwill bestond. Het hof oordeelde dat de verklaringen van [getuige 2] wezenlijk waren en dat de voorwaarden voor de aanspraak van [appellant] niet waren vervuld.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis waarvan beroep en wees het de vorderingen van [appellant] af. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 augustus 2018.