ECLI:NL:GHSHE:2018:3411

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
200.203.382_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurder van bedrijfsterrein en geschil over zeecontainers

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een huurder van een bedrijfsterrein en de verhuurder van zeecontainers. De huurder, hier aangeduid als [appellant], heeft zeecontainers gehuurd van Het Gashuis B.V. en is vervolgens verdwenen. De verhuurder van de containers stelt dat hij deze aan de verhuurder van het bedrijfsterrein heeft verkocht als compensatie voor het verdwijnen van de containers. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in een tussenarrest van 2 januari 2018 Het Gashuis toegelaten te bewijzen dat [appellant] op 24 maart 2015 vijf containers heeft gekocht. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de directeur van Het Gashuis en klanten. De verklaringen van de getuigen waren inconsistent, vooral over de aanwezigheid van de containers en de afspraken die gemaakt zouden zijn. Het hof concludeert dat Het Gashuis er niet in is geslaagd om voldoende bewijs te leveren voor de vordering. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van Het Gashuis af, met veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.203.382/01
arrest van 14 augustus 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. D.M. Gijzen te Heerlen,
tegen:
[de vennootschap],
voorheen genaamd
Het Gashuis B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder: Het Gashuis,
advocaat: mr. G.L. Breunesse te Leusden,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 2 januari 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 4953588/rolnummer 16-3926 tussen partijen gewezen vonnis van 22 september 2016.

6.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 2 januari 2018;
- het proces-verbaal van de enquête van 21 februari 2018;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 2 mei 2018;
- de memorie na enquête van Het Gashuis van 29 mei 2018;
- de antwoordmemorie na enquête van [appellant] van 26 juni 2018.
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

7.1
Bij tussenarrest van 2 januari 2018 heeft het hof Het Gashuis toegelaten te bewijzen dat [appellant] op 24 maart 2015 van haar vijf containers heeft gekocht als vermeld in de factuur van die datum.
In verband hiermee heeft Het Gashuis haar toenmalige directeur [getuige 1] en een klant van Het Gashuis, [getuige 2] , als getuigen doen horen. In contra-enquête heeft [appellant] naast zichzelf zijn zoon [getuige 3] en een bekende, [getuige 4] , als getuigen doen horen.
7.2
De afgelegde verklaringen houden onder meer het volgende in:
Getuige [getuige 1]
Op 24 maart was ik directeur van het Gashuis en op die dag ben ik bij de heer [appellant] geweest. Dat was de derde keer dat ik daar was en de eerste keer dat ik hem gesproken heb. Het gesprek ging over de containers die wij aan [huurder] hadden verhuurd. De huur daarvoor werd niet meer betaald en daarom gingen wij op het adres kijken. Het gebeurt vaker dat huur van containers niet wordt betaald en dan willen wij voorkomen dat wij ook de containers kwijtraken. Ik heb tegen de heer [appellant] gezegd, dat ik mijn containers daar eerder had zien staan, maar dat ik ze nu niet meer op het terrein zag. Ik heb hem gezegd dat ik aangifte ging doen, omdat mijn eigendom van het terrein verdween. Met de heer [appellant] heb ik toen afgesproken dat hij de containers die ik aan [huurder] had verhuurd, van mij zou kopen. Ik had aan [huurder] vijf containers verhuurd. Dat zijn de containers die op de factuur van 24 maart 2015 staan vermeld. Tijdens het gesprek dat ik met de heer [appellant] had, zijn wel de aantallen genoemd, maar niet de precieze prijs. Dat moest ik nog uitzoeken. Ik heb dat vervolgens op kantoor uitgezocht en dezelfde dag heb ik de factuur opgemaakt aan de hand van de gegevens van de verhuur. Dezelfde dag is die factuur verstuurd. Bij het gesprek op 24 maart 2015 waren aanwezig de heer [appellant] , ikzelf, de heer [getuige 2] en een voor mij onbekende persoon die verderop op het terrein stond en die het gesprek gefilmd zou hebben. De heer [getuige 2] is een klant van mij en ik was die dag samen met hem op weg naar een afspraak.
Getuige [getuige 2]
Ik ben aanwezig geweest bij een gesprek tussen de heer [huurder] die hier aanwezig is en de heer [getuige 1] die hier ook aanwezig is.(…) Bij dat gesprek waren de heren [getuige 1] , [huurder] en ik aanwezig. De heer [huurder] was denk ik de huurder van de containers. Er stonden daar op het terrein toen wel containers, ook containers van het bedrijf van [getuige 1] . Ik heb het gesprek helemaal meegekregen; ik begreep dat [getuige 1] de containers wilde ophalen. Een deel ervan ontbrak echter. [getuige 1] wilde daar aangifte van doen en daar schrok de heer [huurder] van. Er is toen afgesproken dat hij de containers zou overnemen, om de kwestie zo af te handelen. Om hoeveel containers het precies ging, weet ik niet, volgens mij om vier, vijf, of zes. Er is toen geen prijs voor die containers afgesproken. Naderhand heb ik aan [getuige 1] gevraagd, waarom dat was. Het bleek dat hij niet precies wist welke containers het waren, welk jaar, welke staat en dergelijke. Dat zocht hij nog uit.
Getuige [appellant]
Ik heb de heren [getuige 1] en [getuige 2] op 24 maart 2015 gesproken. Zij hebben met mij door de afrastering heen gesproken. Zij wilden [huurder] hebben. Bijna alles wat er op het terrein gestaan had, was toen al weg. Ik wist ook niet waar [huurder] was, dus ik kon ze niet helpen. [getuige 1] en [getuige 2] waren erg luidruchtig. Het ging ze om containers die ze aan [huurder] hadden verhuurd en die nu weg waren. Er is door mij met hen niets afgesproken over de containers. Ze waren er niet meer. Het is niet juist dat zij 5 containers aan mij verkocht hebben. Er hebben alleen containers van anderen gestaan en die waren op 24 maart 2015 al weg. Van [getuige 1] heb ik nooit containers gezien. Het gesprek met hen eindigde zonder afspraak. Ze zijn kwaad vertrokken. Ik heb ze ook niet binnengelaten. [getuige 4] , die daar vlakbij een gebouwtje huurde, en mijn jongste zoon die op een opslagterrein bezig was, kwamen op het lawaai af en zij hebben een deel van het gesprek gevolgd. [getuige 4] een klein deel en mijn zoon nagenoeg het hele gesprek. Mijn zoon heeft toen ook gefilmd, maar die opname is daarna niet meer teruggevonden.
Getuige [getuige 3]
Ik weet waar het in deze zaak over gaat; stukken ervan heb ik niet gelezen. Wat ik ervan weet is dat ik bij een gesprek aanwezig geweest ben. Wanneer dat precies was, weet ik niet. Dat was een gesprek tussen mijn vader en mij met twee mannen, die ik daarvoor niet kende. Het was een gesprek door het hekwerk heen, waarbij ze eerst vroegen om [huurder] . Zo heet ik ook, maar ze zochten [huurder] . Die kende ik wel, want die is huurder geweest van mijn vader. Ik heb nu geen contact meer met hem. Op dat moment was [huurder] al uit het pand dat hij gehuurd had. Ze wilden [huurder] spreken over zeecontainers. Hij had van hen zeecontainers gehuurd of gekocht. Het gebeurde in die tijd wel vaker dat mensen naar [huurder] op zoek waren, in verband met betalingen. De twee mannen praatten hard en dat vond ik bedreigend en daarom filmde ik een deel van het gesprek. Die film heb ik naderhand niet meer kunnen terugvinden. Met mijn vader hebben zij niks afgesproken. Hij zei tegen hen dat het zijn probleem niet was en dat we geen familie waren van [huurder] . Het gesprek heeft wel een tijdje geduurd en op een gegeven moment zijn zij of wij weggegaan. Ze zijn niet binnen geweest. Ik weet er niet van dat ze een factuur gestuurd hebben. Daar was ook geen reden voor, omdat ze ons niks verkocht hebben.
Getuige [getuige 4]
Ik was op een gegeven moment aanwezig op het adres [adres] , toen ik geschreeuw hoorde bij het hek. Ik zag dat [appellant] en [zoon van appellant] daar waren. Er waren twee mensen die [huurder] moesten hebben. (…) [huurder] was er toen niet. Die was toen een tijd weg daar. Hij heeft er wel gezeten. (…) Bij dat gesprek stond ik er niet de hele tijd bij, want ik liep heen en weer tussen mijn pand en het hek, waar het gesprek was. Ik weet wel dat het over containers ging die ze van [huurder] moesten hebben en over geld en zo. Of er tussen de heren [appellant] en die mensen nog iets afgesproken is, weet ik niet. Ik denk het niet, want het was vooral geschreeuw tegen elkaar. Dat geschreeuw kwam van die twee mannen af. Naderhand heb ik het hierover niet meer met [appellant] gehad. Hoe die twee mensen heetten, weet ik niet en ik weet ook niet voor welk bedrijf zij kwamen. Ik weet wel dat ik één van de twee eerder eens gezien heb, toen hij een container of zo kwam brengen bij [huurder] .
7.3
Getuige [getuige 1] was ten tijde van het getuigenverhoor niet langer directeur van Het Gashuis zodat voor zijn verklaring de beperking van artikel 164 lid 2 Rv niet geldt. Voor getuige [appellant] geldt die beperking evenmin aangezien hij niet de partij is op wie de bewijslast rust.
7.4
In haar memorie na enquête heeft Het Gashuis opgemerkt dat uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] niet blijkt dat zij bij het gesprek op 24 maart 2015 aanwezig zijn geweest. Op zich is het juist dat zij geen datum noemen, wat overigens ook geldt voor getuige [getuige 2] , maar uit het geheel van de afgelegde verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat alle getuigen het oog hebben op hetzelfde gesprek op 24 maart 2015.
7.5
De verklaring van getuige [getuige 1] sluit aan bij de bewijsopdracht met dien verstande dat in die verklaring geen afspraak over de bepaling van de koopprijs voorkomt en/of over instemming van [appellant] (op voorhand) met een nadien op te geven koopprijs, toch één van de essentialia van een koopovereenkomst. Ook uit de verklaring van getuige [getuige 2] blijkt niet van een afspraak over de bepaling van de hoogte van de koopprijs. De verklaringen van deze twee getuigen lopen uiteen ten aanzien van de aanwezigheid van containers van Het Gashuis op het moment van het gesprek. Volgens getuige [getuige 1] waren die containers verdwenen, terwijl dat volgens getuige [getuige 2] niet het geval was. Een dergelijke discrepantie ten aanzien van een voorwerp met een omvang als een zeecontainer doet naar het oordeel van het hof afbreuk aan de waarde van de afgelegde verklaringen.
7.6
De getuigenverklaring van [appellant] houdt een uitdrukkelijke ontkenning van het te bewijzen feit in en wordt hierin bevestigd door de getuigenverklaring van zijn zoon [getuige 3] . De verklaring van getuige [getuige 4] voegt hier inhoudelijk verder niets aan toe, maar de omstandigheid dat hij partijen schreeuwend heeft horen communiceren duidt naar het oordeel van het hof niet direct op het bereiken van overeenstemming over een koopovereenkomst. Zijn verklaring doet overigens ook niet af aan de verklaringen van de getuigen [appellant] . en [getuige 3] . In haar memorie na enquête heeft Het Gashuis gewezen op de inconsistenties in de verklaring die [appellant] bij de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft afgelegd, maar dat aspect is door het hof al meegewogen in het tussenarrest van 2 januari 2018 waarbij aan Het Gashuis de bewijsopdracht is verstrekt.
7.7
Het geheel van getuigenverklaringen en de in de procedure overgelegde producties overziende komt het hof tot de conclusie dat Het Gashuis, de partij die met de bewijslast ook het bewijsrisico draagt, er niet in is geslaagd in voldoende mate het gevraagde bewijs te leveren. Aansluitend bij hetgeen hierover in het tussenarrest van 2 januari 2018 onder 4.8 is overwogen, betekent dit dat de vordering van Het Gashuis niet voor toewijzing vatbaar is, dat grief 1 slaagt en dat grief 2 geen bespreking meer behoeft. De kwestie die met de derde en laatste grief aan de orde is gesteld, is in het tussenarrest onder 4.6 afgehandeld.
7.8
Door Het Gashuis zijn verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd die op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde dienen te komen en dan tot een ander oordeel kunnen leiden.
7.9
Het vonnis van 22 september 2016 zal worden vernietigd en de vordering van Het Gashuis zal alsnog worden afgewezen, met veroordeling van Het Gashuis in de kosten van beide instanties, met nakosten als gevorderd.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van 22 september 2016 en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van Het Gashuis af;
veroordeelt Het Gashuis in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak in eerste aanleg begroot op nihil in eerste aanleg en op € 102,37 aan kosten dagvaarding, op € 314,= aan griffierecht, op € 3.222,= aan salaris advocaat en wat betreft de nakosten op € 157,-- indien geen betekening plaatsvindt dan wel op € 239,-- vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest tot aan de dag van voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en R.J.M. Cremers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 augustus 2018.
griffier rolraadsheer